Uit onze Bibliographie achteraan moge blijken dat we van de bestaande literatuur
over ons onderwerp gebruik hebben gemaakt. We wijzen in dit verband met nadruk
op het groot aandeel dat de Zuidnederlandse, naast de Noordnederlandse
geleerden, in de studie van het Refrein hebben gehad. Namen als J.F. Willems,
Ph. Blom maert, Pr. Van Duyse, C.P. Serrure, K. Ruelens uit de vorige eeuw en L.
Willems, Fred. Lyna, W. Van Eeghem, L. Van Boeckel, C. De Baere hebben een
goeden klank naast die van G.D.J. Schotel, W.J.A. Jonckbloet, W.L. Van Helten,
G. Kalff, C.G.N. de Vooys, Fr. Kossmann en C. Kruyskamp. We zijn hun dan ook
heel wat verschuldigd. We hebben ons eveneens het voortreffelijk werk, dat op
het gebied van de Franse literatuur werd geleverd, meer bepaald over de
geschiedenis van de Franse Ballade, ten nutte gemaakt. Deze werken werden in een
afzonderlijke lijst ondergebracht. Als Bijlage werd een lijst opgenomen van
Refreinfeesten en Refreinenbundels na 1600.
Bij het bewerken van deze verhandeling zijn we er steeds meer van overtuigd
geraakt dat een objectieve en billijke beoordeling van de Rederijkersliteratuur
eerst mogelijk zal worden wanneer we deze producten toetsen aan de literaire
opvattingen van den Rederijkerstijd. We hebben dan ook het plan opgevat hieraan
een afzonderlijke studie te wijden. Het materiaal dat we met het oog hierop
reeds bijeenbrachten, werd echter in deze verhandeling nog niet verwerkt: we
wensen ze dan ook in de eerste plaats beschouwd te zien als een studie over het
genre, zowel naar den inhoud als naar den vorm, waarbij tevens gepoogd werd zijn
plaats in het literaire, politieke en religieuze leven van den tijd enigszins te
situeren.
Ten slotte een woord van oprechten dank en in de eerste plaats aan onzen
leermeester Prof. Dr Fr. Baur, die ons de behandeling van dit zware maar
vruchtbare onderwerp wilde toevertrouwen en ons al die jaren met zijn opwekkend
woord en rijke ondervinding ter zijde stond; verder aan de heren professoren E.
Blancquaert, Fr. De Backer, P. De Keyser, R. Foncke en F.L. Ganshof, voor hun
steun met raad en daad en het belang dat ze ook na de voltooiïng van
onze studiën in ons bleven stellen; aan Prof. Dr R. Apers,
Hoofdbibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek te Gent, Prof. Dr Fr. Lyna,
destijds Hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, Dr G.I.
Lieftinck, Conservator van de Handschriften van de Universiteitsbibliotheek te
Leiden, den heer Wormald, Conservator van de Handschriften van het British
Museum te London, Prof. Dr H. Bouchery, destijds Conservator van het
Plantijnmuseum, de heren L. Baekelmans en G. Schmook, Hoofdbibliothecarissen van
de Stedelijke Bibliotheek te Antwerpen, die allen onze opzoekingen ten zeerste
vergemakkelijkten; aan Dr L. Goemans, Bestendigen Secretaris van de Koninklijke
Vlaamse Academie voor