Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Held Menelaüs bitt're zugten Weêrgalmen door het boomryk lof: Hoe dat Heleena is gaan vlugten Met Paris, na het Trooische Hof. Maar zweert dat hy 't de hooge muuren, Of Troojens Hof zal doen bezuuren. [pagina 102] [p. 102] Koning Menelaus Klaagenden toorn over de schaaking van Helena. Stem Pierro met zyn france bassen. Unpoco Largo. Ach! zo 't waar is, Dat Paris Heleen, Gemeen, En heen Is, heeft me dien guit Met loogen Bedroogen en lelyk gebruid. 'k Dacht of Hy kwam aan ons Hof, Ter eere myn lof, Maar dit is te grof. Ach! ach! wat schandig bedryf, Het was hem om 't wyf Alleenig te doen; [pagina 103] [p. 103] Wie zou dat vermoên, Dat deezen Trojaan, Zo met myn Wyfje nog door zou gaan? 2. ô Helene! Waar heene Trekt gy Van myn? Looft vry, 'k Heb lang al bespeurt Die lonken, En vonken Daar Grieken om treurt. Want al dat Hoffelyk mal Van Paris gekal, (Ik barste van gal Om 't loens geloer en geluip, Geneig en gestuip, Zo scheef en zo schuin, Gepleegt in de Tuin) En al dat gezoen Paste geen Vrouwen van uw fatsoen. 3. 'k Zal dien Schaaker, Verzaaker Van leer' En eer, Ik zweer) Die, wyl hy Heleen In Trojen, Flikfloojen Zal, scheuren van een; 'k Zal 't dik Trojaantje, met schrik, Nog toonen dat ik Niet ben in myn schik; En haar, die ritsige Snol, Met Paris, haar Pol, Doen proeven myn' kracht En Oorelogsmacht: Ja Trojen tot gruis Maalen, En haalen die Hoer wêer t' huis. 4. 'k Zal myn Vlooten Vergrooten, En gaan Aan 't slaan, Wel aan Gy Grieken' (ô schand!) Sa scheerje! Verweerje; steekt Trojen in brand! [pagina 104] [p. 104] Speelt dan eens helder, val an: Een Oorelogs Man Stelt al wat hy kan In 't werk: sa maalt hem zyn brein Als mostert zo klein; En, is hy by haar, Rukt hen van malkaar! Ulis en Achil, Lustig als Helden nu op den tril. Vorige Volgende