Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De eerste wereldoorlog heeft zeer diepe sporen nagelaten in de ontwikkelingsgang van de Vlaamse Beweging. De schijnbare eenheid in opvattingen en doelstellingen, die nog enkele jaren vóór 1914 tot uiting gekomen was in het manifest De Vlamingen onder de nieuwe regeering (1910), werd verbroken. Onder invloed van het aktivisme en de frontbeweging wees een nationalistische vleugel de formulering af van een programma van Vlaamse eisen, om de eis vooruit te stellen van politieke struktuurhervormingen. Deze tegenstelling in de opvattingen, reeds latent in de Beweging vóór 1914, en vanaf de oorsprong besloten in het wezen zelf ervan, werd door de oorlog zeer sterk geaktiveerd. Deze bekentenis tot een nationalistische oplossing heeft daarbij zonder twijfel de niet-nationalistische vleugel jarenlang vóór zich uit naar meer radikalisme gedreven. De geschiedenis van de Vlaamse Beweging in de eerste wereldoorlog vormt de noodzakelijke inleiding tot die van de jaren 1919-1939. Zij valt daarbij als vanzelfsprekend uiteen in drie tema's: aktivisme, frontbeweging en passivisme. | |
[pagina 13]
| |
Hoofdstuk I / Het aktivismeGa naar voetnoot(1)1. De reaktie op de Duitse invalToen het Duitse leger op 4 augustus 1914 onze oostelijke grens overschreed, vond het in België een regering die vast besloten was tegenstand te bieden en een eensgezind volk dat geschaard stond rondom zijn Koning, symbool van dit verzet. Op dezelfde morgen, voor de gezamenlijke vergadering van Kamer en Senaat, verklaarde Albert I geen partijen meer te kennen: ‘slechts één partij, die van het vaderland’. In een oproep echter, de volgende dag gericht tot het volk, riep hij de Vlamingen op en de Walen: ‘Vlamingen, gedenkt den Guldensporenslag. Walen, gedenkt de Zeshonderd Franchimontezen!’. De oproep tot de Vlamingen was een greep naar het hart van het vlaamsbewuste Vlaanderen en het werd door de flaminganten als dusdanig nooit vergeten. Op weinige uitzonderingen na stond hun streven, door hun vijanden zo graag voorgesteld en uitgescholden als een werktuig van het pangermanisme, aan de zijde van de Koning en waren de flaminganten diep workkig tegen Duitsland dat hun vertrouwen zo diep beschaamde en ze nu in de armen van Frankrijk dreef. Op 8 aug. verscheen voor de laatste maal het weekblad van de katolieke oud-hoogstudenten, het gezagvolle Hooger Leven. De redaktie bevestigde dat uit de verwoestingen van deze oorlog twee zaken zouden duidelijk blijken: ten eerste dat wij Vlaamse Belgen zijn en ons bloed veil hebben voor | |
[pagina 14]
| |
ons land; ten tweede dat wij geen pangermanisten zijn: geen enkel Vlaamse hoofdman kon onder die omstandigheden de verdediging van Duitsland op zich nemen. Omstreeks dezelfde tijd verscheen een oproep van het a.k.v.s. (Algemeen Katoliek Vlaams Studentenverbond) tot zijn leden: het was een oproep tot de strijd en om tot waarheid te maken ‘mijn leven voor Vlaanderen en Vlaanderen voor God, O mocht ik dat winnende sneven’. Het | |
[pagina 15]
| |
was een wekroep uitsluitend ingegeven door Vlaamse motievenGa naar voetnoot(2). Voor het orgaan van het a.k.v.s. De Student, was tegen 15 aug. over België en de oorlog een artikel klaar dat echter niet meer kon verschijnen. Men vond er het argument in terug van Hooger Leven: van de legende van het pangermanisme der Vlaamse Beweging zal na de oorlog niets meer overblijven; vele vooroordelen zullen weggevallen zijn en onze eisen zullen beter begrepen worden. Aug. Borms, reeds een bekende naam in de Vlaamse wereld, schreef in dezelfde geest een artikel in de Vlaamsche Gazet van Brussel (14 aug.: De Vlamingen in den strijd): de Vlaming toont aan zijn Waalse broeder hoe uit de liefde tot Vlaanderen een 'diepe gehechtheid aan 't Belgisch vaderland' gegroeid is. Daarbij zullen de Vlamingen, als beloning voor hun heldenmoed, de regeerders horen zeggen: dit volk verdient zijn volle recht en als eerste beloning schenken wij het de Vlaamse hogeschoolGa naar voetnoot(3). De vurige germanofiel Omer Wattez (= Joost) schreef in het Handelsblad dat het geen tijd was om over taal- en kultuurstrijd te handelen; Alf. Sevens riep in zijn De Witte Kaproen de flaminganten op om al te vergeten wat de Belgen mocht scheiden; René De Clercq schreef Belgisch-vaderlandse gedichten; Cyriel Verschaeve reageerde bitter anti-Duits en zijn boezemvriend Robr. De Smet verkeerde in januari 1915 nog in dezelfde stemmingGa naar voetnoot(4). De antimilitaristische meetingisten in Antwerpen, die op 2 aug. juist het eerste nummer hadden uitgegeven van een nieuw weekblad De Vrijheid, verzonden op 5 aug. een circulaire om de eendracht onder alle Belgische burgers te prediken en te verklaren dat, voor de duur van de oorlog, ook alle taalgeschillen tot zwijgen dienden gebrachtGa naar voetnoot(5). Wat voorafgaat was zonder twijfel de algemene sfeer onder de flaminganten en wij mogen derhalve Leo Picard en zijn groepje geestesgenoten te Gent als een uitzondering beschouwen. Die waren duitsgezind en wensten een Duitse overwinning. Nog maanden later zal L. Picard, in De Vlaamsche Post, het als een vergissing beschouwen dat zovele Vlamingen zich in augustus | |
[pagina 16]
| |
1914 gemeld hadden als vrijwilligers en nog geen onderscheid gezien hadden ‘tussen het Belgische belang en het Vlaamse belang’. Wie aldus dachten waren, in het begin, zonder twijfel slechts een handvol jonge mensen, zonder naam nog in de Vlaamse strijdGa naar voetnoot(6). Wij zien echter dat, na enkele weken bezetting, bij de flaminganten in Brussel en Antwerpen, vergaderingen worden belegd, samenkomsten plaats hebben waarop over de toekomst van de Beweging, over de houding die tijdens de oorlog diende aangenomen, besprekingen worden gevoerd. Hoe was men er zo vlug toe gekomen aan de mogelijkheid te denken van een voortzetting van de Vlaamse aktie ook tijdens de oorlog? Deze vraag staat in nauw verband met het probleem van de oorsprong van het aktivisme. |
|