'Hypochondrische ziel. Lichaam en geest in de De ziekte der geleerden (1807) van Willem Bilderdijk'
(1998)–Joris van Eijnatten– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Hypochondrische ziel
| |
1. InleidingWillem Bilderdijk (1756-1831) heeft gedurende zijn gehele leven grote belangstelling getoond voor de geneeskunde. Op zichzelf lag die belangstelling voor de hand. Hij deed zich graag voor als homo universalis, als deskundige op vakgebieden uiteenlopend van de geschiedkunde en de architectuur tot de dertigtal talen die hij meende te beheersen. Hij was bovendien zoon van een medicus, in wiens boeken hij als eenzaam kind veel had geneusd. En hij had al vanaf zijn prille jeugd fysiek veel geleden door een ontsteking aan zijn voet. Zijn lichamelijke ongemakken hadden nog een andere oorzaak. In zijn derde levensjaar, zo deelde hij rond 1807 mee, had hij een onweerstaanbare begeerte naar wetenschap opgevat, een onverzadigbare kennishonger die al spoedig leidde tot chronische vermoeidheid, slapeloosheid en ‘duizelingen en gonzingen in het hoofd’. Rond zijn vijfde was dit begaafde en overwerkte kind in een toestand van ‘kwaadsappigheid’ vervallen, waarvan het nimmer zou herstellen.Ga naar eind2 De kleine Willem had zich met zijn kwaal al vroeg begeven in een illuster gezelschap waartoe onder anderen Barlaeus en Kant behoren: slachtoffers van de zogenoemde ‘ziekte der geleerden’. In de loop der jaren zijn zijn klachten alleen maar verergerd, want hij is met lezen, leren, studeren en schrijven nimmer opgehouden. Tenslotte vervaardigde hij op vijftigjarige leeftijd, in de volle overtuiging dat hij al lang dood had moeten zijn, een leerdicht op zijn chronische kwaal. De ziekte der geleerden (voltooid in 1806, gedrukt in 1807, herdrukt in 1829)Ga naar eind3 is een mijlpaal in de geschiedenis van zowel het Nederlandse leerdicht als de internationale melancholie-literatuur. Nog nooit had een Nederlandse dichter het gewaagd om tot in anatomische en pathologische details de banale functies en pijnlijke defecten van het menselijk lichaam uit te beelden in een dichterlijke ‘uitstorting’. Nog nooit was er over het verschijnsel melancholie zo'n doorwrocht en omvangrijk leerdicht in een levende taal geschreven. Op zichzelf was het onderwerp van het gedicht | |
[pagina 186]
| |
- in totaal 3.000 versregels, verdeeld over zes zangen - niet origineel. In de achttiende eeuw was de morbus studiosorum, een vorm van melancholie of depressie (het populairste ziektebeeld van de achttiende eeuwGa naar eind4), een ware rage geworden, die vooral tussen 1720 en 1770 een hoogtepunt beleefde. De geleerden-melancholie groeide uit tot een modeverschijnsel dat goed paste binnen de gestratificeerde standenmaatschappij van de achttiende eeuw: wie lid was van de verheven geleerdenstand leed onder de typische geleerdenkwaal.Ga naar eind5 Zo ook Willem Bilderdijk. In deze bijdrage gaat het niet om Bilderdijks praktisch-medische inzichten, maar om de aan zijn geneeskunde ten grondslag liggende, wijsgerige principes. Hij was een man die graag naar de filosofische beginsels en implicaties van kennis zocht. Daartoe leende de geneeskunde zich goed. Een voorbeeld. Bilderdijk toonde bijzondere belangstelling voor de etymologie van het woord ‘lichaam’. Uit de inleiding van Franciscus Mercurius van Helmont op de Opera omnia van diens vader noteerde hij op een kladpapiertje dat ‘lichaam’ afgeleid is van ‘licht-aam’. Het lichaam was dus een vas lucis, een vat van licht.Ga naar eind6 Dergelijke redeneringen spelen ook een rol in De ziekte der geleerden. Het stuk is een eclectisch mengsel van natuurfilosofische en christelijke denkbeelden over de verhouding tussen lichaam en geest. Daarmee is het een interessante cultuurhistorische bron, te meer omdat Bilderdijk het ook werkelijk als een leerdicht heeft bedoeld. De ziekte der geleerden is één lange, medische les. Voorzover het Bilderdijks wijsgerige beginselen betreft, bestaat die les uit de stelling dat lichaam en geest een geheel vormen, en dat binnen dit geheel de geest het primaat voert. Deze wijsgerige beginselen laten zich als ‘anti-materialistisch’ omschrijven. De anti-materialistische beginselen die aan De ziekte der geleerden ten grondslag liggen, worden in deze bijdrage belicht. Eerst wordt summier de inhoud geschetst van Bilderdijks leerdicht en worden enkele opmerkingen gemaakt over zijn algemene oriëntatie in de medische literatuur. Vervolgens laat ik een aantal van zijn medische en natuurfilosofische opvattingen de revue passeren. Ter afsluiting volgt een beknopte karakterisering van de aard en strekking van Bilderdijks medische filosofie. | |
2. Ziek lichaam, melancholische geestBilderdijks De ziekte der geleerden is een vernuftige aaneenschakeling van poëticale effecten, uitvoerige metaforen en treffende allegorieën.Ga naar eind7 De dichter heeft het stuk vooral bedoeld als waarschuwing. De eerste zang begint met een oproep, niet aan de muzen, maar aan de goddelijke liefde, die naastenliefde mogelijk maakt. Uit naastenliefde waarschuwt de dichter de prille jeugd, die wellicht in studie datgene bereiken zal wat hijzelf heeft moeten laten liggen; maar zij kan daarin alleen slagen wanneer zij in haar zucht naar kennis en ‘ware wijsheid’ haar lichaam ontziet. Anderzijds troost de zanger alle bejaarde geleerden, voor wie zijn waarschuwing te laat komt. | |
[pagina 187]
| |
Hun verhitte ‘zelfgevoel’ heeft reeds in jongere jaren tot verwoesting van het lichaam geleid. Hoe ziet Bilderdijks waarschuwing eruit? Eerst zet hij in Zang I enkele grondslagen van zijn geneesleer uiteen (we komen hier in een volgende paragraaf op terug). Pas in de tweede zang gaat hij in op de ziekte der geleerden zelf, en stelt hij in het bijzonder de vraag naar de oorzaak ervan. Het is onbetwistbaar, betoogt hij, dat het ‘menschlijk denkvermogen’ op de een of andere manier in verbinding staat met het lichaam. Vandaar dat het lichaam door geestesarbeid vermoeid kan raken. Nu weten we dat vermoeidheid in het algemeen veroorzaakt wordt door overmatige prikkeling: ‘Werking is uit prikkling voortgesproten; / By 't prikklen wordt en geest en voedingsap vergoten’. Zware arbeid leidt tot buitensporige prikkeling van het lichaam, waardoor zowel ‘geesten’ (Bilderdijk doelt op de in de achttiende eeuw welbekende animae, die doorgaans geacht werden de verbinding te vormen tussen lichaam en ziel) als voedingssappen worden verspild. Ook veelvuldig denken veroorzaakt de vermoeidheid ‘Die geest en vochten kwist’. Het brein, dat ‘werktuig, waar de ziel door oordeelt, door besluit, / Put door zijn werking zich naar de eigen wetten uit’. De voor de hand liggende remedies tegen deze door overmatige prikkeling veroorzaakte verspilling van voedingssappen zijn matigheid en zelfbeheersing. Om zijn visie op de morbis litteratorum van een breder kader te voorzien, gaat Bilderdijk in de tweede zang in op drie soorten verspilling: de onverantwoorde verkwisting van zaad door overmatig bordeelbezoek en masturbatie,Ga naar eind8 de excessieve lactatie van moeders en voedsters en de verspilling van speeksel door buitensporig rookgedrag. Dergelijke verspilling leidt tot bloedverarming. In zijn fysiologie legt Bilderdijk grote nadruk op de werking van klieren in het afscheiden en zuiveren van sappen. Bloedverarming leidt tot de overmatige werking van bepaalde klieren, waardoor het evenwicht in het lichaam wordt verstoord. Erger dan de verspilling van zaad, melk en speeksel is de ‘krenking’ van de hersenen, omdat deze samen met het hart het gehele lichaam beheersen. Ziekten die tot aantasting van de hersenen leiden, zijn daarom bijzonder gevaarlijk. Zo gaat de hersenaandoening in kwestie, de ziekte der geleerden, gepaard met ‘nare angstvalligheden’, terwijl ‘schimmen’ en ‘onzetbre hersenspoken’ als razernijen het verstand bestormen. De zieke verlangt naar de dood (of vreest die juist bovenmatig), wordt wispelturig en onredelijk, of wordt geteisterd door allerlei waanvoorstellingen. Bekend in de literatuur is het geval van Caspar Barlaeus (1584-1648), die van mening was dat hij uit breekbaar glas bestond. Bilderdijk verwijst naar een andere waanvoorstelling van deze geleerde, die ervan overtuigd zou zijn geweest dat hij een ‘garst- of tarwegraan’ was, waardoor hij voortdurend in de angst verkeerde om door een kip te worden opgegeten.Ga naar eind9 Om zijn toehoorders en zijn lezers van een levendige beschrijving van de ziekte der geleerden te voorzien, maakt Bilderdijk in zijn opvallende derde zang gebruik van een uitgebreide, aan klassieke heltaferelen (i.c. | |
[pagina 188]
| |
die van Vergilius en Dante) ontleende allegorie. De dichter ziet tal van zedelijke kwalen, gepersonifieerd voorgesteld als Zorgen, Vrees, Achterdocht, Wraakzucht, enz., allen bewaakt door ‘Razernyen’. Hij laat dit tafereel volgen door een beschrijving van ontelbare, onbeschrijfelijke lichaamspijnen.Ga naar eind10 Tenslotte ontmoet hij Asclepius, die hem adviseert om zijn medische kennis niet via de dichterlijke verbeelding, maar via zelfkennis te verwerven. Hiermee eindigt het visioen. In het vierde deel van De ziekte der geleerden worden dan eindelijk de concrete gevolgen van langdurige studie bezongen. Wanneer door ‘overmatig denken’ het werktuig van de ziel (de hersenen, een ‘samenstel van klieren’) gekrenkt wordt, raakt het lichaam uit balans. Het gehele inwendige van de mens, van zijn darmkanaal tot zijn ‘klier- en aderstel’, komt in opstand. Door ‘slopend hersensloven’ raakt het lichaam volledig ontregeld. Maar de geleerde workaholic doet nog meer onverstandige dingen. In zijn dwaze verslaving aan kennis laat hij één of meer van de traditionele, van oorsprong galenische res non naturales- het zestal uitwendige oorzaken of ‘zaken, 't lichaam vreemd’ - op zijn lijf inwerken. Hij onthoudt zich achter zijn leesplank van het ‘zoet der slaapkoets’. Vergezeld van zijn walmende nachtkaars ademt hij voortdurend onzuivere lucht in. Bovendien eet hij ongezond. Hij beweegt niet. Hij veronachtzaamt de stoelgang. En hij ontzegt zich de hartstocht (woede, wraakzucht en seksuele opwinding), waardoor de diverse vochten in zijn lichaam onvoldoende ‘geklutst’ worden. Hoe men de tot die melancholie leidende ‘breinverzwakking’ voorkomt, is het onderwerp van de vijfde zang. Onthouding van hoofdvermoeienissen is eigenlijk de enige remedie - Bilderdijk kon het weten, want, zegt hij, zijn eigen ‘hersenverzwakking en leververstopping’ waren mede het gevolg van de ruim twintig vakken waarin hij tijdens zijn ballingschap te Brunswijk minstens twaalf keer per week, doorgaans in vreemde talen en zonder handboek, had moeten onderwijzen.Ga naar eind11 Kortom, de rust heelt: ‘Natuur spreekt in u door vermoeienis. Haar vermanen / Is Godspraak’. Luister daarom naar muziek!, adviseert de dichter, of neem deel aan zinvolle conversatie. Maak je niet teveel zorgen, beoefen de godsdienst, zoek het huiselijk geluk op en landelijke vermaken, doe iets kunstzinnigs, ga wandelen of zadel het paard. Naast deze beatus ille-achtige adviezen, keurt Bilderdijk de nuttiging van rauwe en harde spijzen af, evenals wijn, sterke drank, koffie en thee.Ga naar eind12 Volstrekt onschadelijk, weet hij, is de tussen zedige lakens vervulde huwelijksplicht. Sterker nog, ‘'t Gaat vast, haar schokking van de zenuw, is weldadig’. Onthouding van studie en matigheid in levenswandel zullen het eenmaal aangerichte kwaad echter niet wegnemen. De zieke geleerde zal ook geneesmiddelen moeten aanwenden, zoals preparaten tegen constipatie en braakmiddelen. Maar het beste medicijn blijft de natuurlijke versterking van de lichaamsvezels door een matige levenswijze en een gezond dieet, eventueel aangevuld met krachtgevende kruiden.Ga naar eind13 Tijdens het algemene helingsproces, luidt de boodschap van de zesde zang, kunnen bijzondere delen van het lichaam worden getroffen door | |
[pagina 189]
| |
krampen, hartvang en hoofdpijn. Dit zijn bijverschijnselen, die eveneens met geneesmiddelen bestreden kunnen worden. Bilderdijk maakt onder meer enkele opmerkingen over slapeloosheid. Deze typisch melancholische kwaal brengt een enorme verspilling van geesten en sappen teweeg in het brein, dat zich vervolgens grote inspanningen moet getroosten om de verbeelding en het verstand te beteugelen.Ga naar eind14 Slapeloosheid leidt daarom tot ‘beroerte’ (een toestand van verdoving en lethargie), maar ook tot razernij (de verbeelding springt uit haar band).Ga naar eind15 Het gedicht sluit met een mythologisch tafereel, ter illustratie van de stelregel: ‘Geneeskunst steunt Natuur, maar zy herbaart haar niet’. | |
3. Bilderdijks oriëntatieBilderdijks beschrijving van de geleerdenziekte lijkt niet bijzonder origineel. Veel van wat hij zegt is kenmerkend voor de omvangrijke achttiendeeeuwse literatuur over melancholie en hypochondrie. De verbinding die hij bijvoorbeeld legt tussen melancholie en de oncontroleerbare verbeelding - die tot waanvoorstellingen, maar ook tot furor poeticus leidt - was in de achttiende eeuw overbekend; in 1752 had de doopsgezinde voorganger Johannes Stinstra (1708-1790) in een invloedrijk geschrift uitvoerig hierover gehandeld.Ga naar eind16 Bovendien lijkt zijn therapie niet wezenlijk af te wijken van de empirisch-boerhaaviaanse medische traditie die hij van zijn vader had geleerd.Ga naar eind17 Volgens Bilderdijk zelf was De ziekte der geleerden als carmen didacticum evenwel een geheel origineel overzicht van geneeskundige wetenschap. Voorgangers in het genre van het medisch leerdicht had hij naar eigen zeggen niet - of het moest de ondichterlijke Malcolm Fleming († 1764) zijn, wiens didactische zang Neuropathia, sive de morbis hypochondriacis et hysteriis (1740) hij op zes- of zevenjarige leeftijd had gelezen.Ga naar eind18 Ook de strikt medische literatuur had hij naar eigen zeggen grotendeels ongemoeid gelaten; van klinkende namen in de hypochondrische wetenschap als B. Ramazzini (1633-1714) en S.A. Tissot (1728-1797) had hij hoogstens gehóórd.Ga naar eind19 Nee, ten grondslag aan zijn persoonlijke ‘Pathologia en Therapeutica’ lag uitsluitend zijn eigen kennis van het menselijk lichaam, naast nauwkeurige waarnemingen en ‘een zeer beperkte Materia Medica’. De hieruit gedestilleerde geneeswijze had hij in Engeland en Duitsland met succes uitgeoefend op ‘Lieve schoonen’, ‘sombere Staatslieden’ en zijn eigen ‘aangebeden Gade’.Ga naar eind20 Bilderdijks ideeën over, en kennis van de geneeskunde zijn nog nauwelijks onderzocht.Ga naar eind21 Toch is er veel materiaal voorhanden. In zijn briefwisseling worden veelvuldig diagnosen gesteld. We weten dat hij tijdens zijn ballingschap (tussen 1795 en 1806) gebruikmaakte van de Formulae medicinales (1755) van J. de Gorter en het zesdelige Apparatus medicaminum (1776-1792) van J.A. Murray. Dit laatste werk is mogelijk de ‘zeer beperkte Materia Medica’ die hij voor De ziekte der geleerden heeft gebruikt.Ga naar eind22 Bilderdijks leesge- | |
[pagina 190]
| |
Mr Willem Bilderdijk (1795) door C. van Cuylenburg. Uit: Mr Willem Bilderdijk. Uitgegeven op machtiging der Bilderdijk Commissie A.D. MCMVI.
| |
[pagina 191]
| |
drag na 1807 verraadt eveneens belangstelling voor de geneeskunde. Vooral via tijdschriften bleef hij enigszins op de hoogte van moderne schrijvers en nieuwe ontwikkelingen.Ga naar eind23 Een handschrift getiteld ‘Korte voorstelling van de bloedtheorie’ beschrijft de bloedcirculatie.Ga naar eind24 In een notitie over de voeding betoogt hij dat spijs ‘geesten’ (animae) moet vrijmaken, want anders wordt het niet goed verteerd en wordt men letterlijk naargeestig.Ga naar eind25 Dat Bilderdijk zich tot aan zijn dood actief met de geneeskunde heeft bemoeid, wordt aangetoond door onder meer de 106 eigenhandig geschreven recepten die uit de periode 1821-1831 bewaard zijn gebleven.Ga naar eind26 Een ongedateerd handschrift in het Latijn over de nosologie (de classificatie van ziekten) verraadt schatplichtigheid aan een beroemd medicus, William Cullen (1710-1790).Ga naar eind27 Bilderdijks kennis van het werk van Cullen toont aan dat hij - met al zijn waardering voor Boerhaave, die hij eerde als wetenschapper van Nederlandse bloede - af en toe verder keek dan de boerhaaviaanse wetenschap van zijn vader. De centrale functie die in De ziekte der geleerden aan de hersenen wordt toegekend, zou kunnen wijzen op enige vertrouwdheid met de neuropathologische tendensen in de Engelse geneeskunde.Ga naar eind28 Door de hersenen, zegt Bilderdijk, is er sprake van zowel leven als bewustzijn van het leven. Wanneer de hersenen in hun werking worden verstoord, gaan lichaam en leven ten onder: ‘'t zenuwprikklen faalt, en 't edelst dierlijk vocht, / De fijne en vlugge geest, in 't hersenmerg gewrocht’. Alle lichaamsdelen zijn afhankelijk van ‘het weeke zenuwkoord’ dat, aangestuurd door het brein, ‘zelfbeweegbaarheid’ en ‘zelfgevoel’ mededeelt aan het dierlijk of menselijk lichaam (II, 401-409 en IV, 121-138). En als hij later, in 1823, kennisneemt van de theorie van de koortsen van de medicus J. Reid (1776-1822), noteert hij dat zijn vader reeds de stelregel hanteerde: ‘Koorts is niets anders dan een verstopping der zenuwen.’Ga naar eind29 Ongetwijfeld kunnen er meer invloeden op Bilderdijks denken over de geneeskunde worden aangewezen, maar over het algemeen getuigt zijn kennis niet van een gerichte oriëntatieGa naar eind30 - hij leest alles wat los en vast zit, en doet zijn voordeel met datgene wat in zijn straatje past. Hij was dus een eclecticus, maar wel één die uit de veelheid van medische gegevens die tot zijn beschikking stonden een weloverwogen keuze maakte. Die keuze werd grotendeels bepaald door een verzet tegen de in Bilderdijks ogen materialistische tendensen in de contemporaine natuurwetenschap. Afkeer van het ‘Materialismus’ is vanaf de jaren tachtig van de achttiende eeuw een rode draad in zijn denken.Ga naar eind31 De opgang van het materialisme weet hij aan de populariteit van Locke en Newton gedurende de achttiende eeuw, en aan de eenzijdige manier waarop hun filosofieën werden geïnterpreteerd. En zoals gezegd manifesteerde Bilderdijks verzet zich in een nadruk op de samenhang tussen geest en lichaam en op het primaat van de geest. | |
[pagina 192]
| |
4. Het primaat van de zielOp zichzelf behoeft het natuurlijk nauwelijks betoog dat Bilderdijk het bestaan van de ziel heeft verdedigd. Hij beschouwde zichzelf als voorvechter van het traditionele christendom en heeft als zodanig ook een reputatie gevestigd. Maar welke betekenis hechtte Bilderdijk aan de ziel? Interessant in dit verband is met name de in 1809 gevoerde briefwisseling met zijn vriend H.W. Tydeman - twee jaar dus na de publicatie van het leerdicht. Leven is een hoedanigheid van de geest of de ziel en niet van de materie, schrijft Bilderdijk. Het leven behoort niet tot het lichaam. Evenals de kleur die het lichaam uitwendig toont, of de zwaarte die het heeft, is het leven niet meer dan een ‘bloot phenomenon in het levend lichaam’. Leven is op zichzelf niets wezenlijks. ‘Het leven is in 't willend wezen, dat in het lichaam werkt’; en daarmee bedoelt Bilderdijk dat het leven, dat wij als verschijnsel in het lichaam kunnen waarnemen, in werkelijkheid een uiting of gevolg is van de ziel.Ga naar eind32 Vanwege dit primaat van de willende ziel is bijvoorbeeld de hartslag ‘even zoo willekeurig’ als de beweging van een arm of been. De ziel doet het hart onophoudelijk openen en inkrimpen, zodat de door haar gewilde werking door een soort gewenning onbewust plaatsvindt en de hartslag involontair lijkt.Ga naar eind33 Maar de ziel zou haar werking kunnen nalaten. Alle beweging ontstaat dus uit de oplegging door de ziel van haar wil op het lichaam.Ga naar eind34 Een door Bilderdijk hoog gehouden principe luidt dan ook dat ‘het geheele lichaam bloot doode machine is, door een agens extrinsecus (quod ad substantiam corporis) bewogen.’ Ook de lichamen van dieren worden bewogen door iets dat extrinsiek is aan de lichamelijke substantie. Daarom zijn dieren geen ‘bloote werktuigen’ (zoals de cartesianen hadden gesteld).Ga naar eind35 Met zijn nadruk op het primaat van de ziel keert Bilderdijk zich tegen een bepaalde richting in de achttiende-eeuwse biologie, een vitalistische richting die vooral na 1760 opgang maakte.Ga naar eind36 Dit laat-achttiende-eeuwse vitalisme had vaak een materialistische strekking. Niet de ziel als zetel van het leven stond centraal, maar een in de materie inhererende ‘wezenskracht’, een vis essentialis. Bilderdijk zelf had het vooral begrepen op de theorie van de destijds bekende en invloedrijke medicus John Brown (1735-1788). Volgens Brown - een uitgesproken vitalist - worden leven en gezondheid bepaald door de aanwezigheid van excitabiliteit. Wie geen excitabiliteit bezit, is dood; en wie er teveel of te weinig van heeft, is ziek. Een ziek lichaam kan dus worden genezen door het toedienen van toepasselijke stimuli of door het onthouden van schadelijke stimuli. De Elementa medicinae (1780) van Brown kende Bilderdijk naar alle waarschijnlijkheid niet. Vermoedelijk heeft hij diens systeem - het ‘brunonianisme’ - leren kennen in Duitsland, waar het grote invloed had.Ga naar eind37 Hij was er zich in ieder geval van bewust dat ‘de zotte Brownianen, “menschenmoorders van den beginne” in de volsten zin!’ (Joh 8:44) hun absurde systeem | |
[pagina 193]
| |
baseerden op het lichaam in plaats van de geest. Brunonianen zijn materialisten, en bovendien slechte wetenschappers omdat ze het leven trachten te verklaren vanuit een qualitas occulta, waarvan zij geen denkbeeld hebben noch kunnen hebben als lichaamshoedanigheid (dat is de irritabiliteit), en willen alle ziekten in het exces of defect van die qualiteit doen bestaan, en door het vermeerderen (in de theorie ook verminderen doch in den practyk nooit dan vermeerderen) van die qualiteit, genezen.Ga naar eind38 In Bilderdijks ogen leidde het brunonianisme vooral tot een onverantwoord toedienen van een overmaat aan stimulanten. Gezien zijn standpunt is het merkwaardig dat Bilderdijk het vitalisme van de door hem gelezen en geprezen, beroemde Duitse bioloog J.F. Blumenbach (1752-1840) nooit heeft veroordeeld. Diens mysterieuze Bildungstrieb was een ‘qualitas occulta’ van de eerste orde en had een evidente materialistische bijsmaak.Ga naar eind39 Bilderdijk heeft de strekking van Blumenbachs biologische theorieën ook nooit echt begrepenGa naar eind40 en heeft slechts met zijn naamsbekendheid geschermd. Zijn eigen ideeën over de aard van het leven en de betekenis van de ziel heeft hij ontleend aan de school van Georg Ernst Stahl (1660-1734), een beroemd arts, scheikundige en piëtist die het primaat van de ziel sterk had benadrukt.Ga naar eind41 Bilderdijks voorkeur blijkt onder meer uit een passage in De ziekte der geleerden waarin hij ogenschijnlijk geen partij wil kiezen tussen Brown en, zoals hij zegt, de schrandere Stahl (II, 53-54). Dit laatste waardeoordeel maakt duidelijk uit welke hoek de wind waait. Het laat ook zien waar Bilderdijk zelf in medisch opzicht staat. Hij sluit zich aan bij het piëtistische ‘animisme’ (het lichaam wordt ‘geanimeerd’ door een onstoffelijk beginsel) van Stahl, een visie die hij waarschijnlijk bevestigd zag in het werk van medici als De Gorter.Ga naar eind42 | |
5. Ziekte en pijnBilderdijks steunbetuiging van het primaat van de willende ziel is duidelijk gericht tegen de materialistische strekking van de theorieën van Brown en andere ‘moderne’ vitalisten. Daarom benadrukt hij ook voortdurend de stelling dat het lichaam ziek wordt wanneer de ziel niet tot haar recht komt.Ga naar eind43 Gegeven dit voor Bilderdijk belangrijke geneeskundige inzicht, lag het wel voor de hand dat de dichter belangstelling zou tonen voor de geleerdenziekte - voor een krankheid veroorzaakt door een overbelaste ziel. Een centrale functie in De ziekte der geleerden is weggelegd voor de stelregel die Bilderdijk aan het slot poëtisch formuleert: ‘Geneeskunst steunt Natuur, maar zy herbaart haar niet’. Deze stelregel had hij al in de eerste zang uitvoeriger besproken. Daar betoogde hij omstandig dat ontstekingen, koortsen, krimping, de uitstorting van vochten en zweren natuurlijke verschijnselen zijn, die alle een helende werking hebben. Deze stelregel is niets anders dan een bekend, door Boerhaave en Van | |
[pagina 194]
| |
Swieten maar vooral ook door de school van Stahl aanvaard principe van Hippocrates: de natuur is genezend, natura est morborum medicatrix. Of, zoals de dichter het zelf uitdrukt: ‘de aard der ziekte is genezende’, ‘De ziekte is heelingskracht, en geen verdervingzucht!’ (I, 337-340).Ga naar eind44 Wie deze hippocratische ‘grondwaarheid’ erkent, zal niet gauw zijn toevlucht nemen tot geneesmiddelen, die ‘iets tegennatuurlijks in 't lichaam en met de gezondheid strijdig zijn’. Bovendien spoort deze stelregel de zieke aan de werkelijke oorzaak van zijn kwaal weg te nemen, om met andere woorden de natuur een handje te helpen. Het is onbegrijpelijk, vindt Bilderdijk, dat veel geleerden pijn en ziekte beschouwen als ‘een stellig en nutloos, ja verdervend letsel’, en de geneeskunde als een soort tovenarij, als een kunst die een beroep doet op bovennatuurlijke krachten.Ga naar eind45 Geneesmiddelen dienen juist aan te sluiten bij ‘d'arbeid der Natuur’; zij dienen de natuur niet te verstoren, maar bijstand te verlenen. De natuur is ‘De wet, die de Almacht gaf, Gods stedehoudster’. Van de natuur, en de natuur alleen, leren wij de kunst van het helen (I, 341-358). Uit de hippocratische stelregel volgt dat indien de natuur niets meer kan uitrichten, geneesmiddelen ook niet meer zullen helpen. In dat geval zijn we gewoonweg te laat, hebben we niet op tijd naar de waarschuwingen van het lichaam geluisterd. Want ook dit is een ‘gouden spreuk’: ‘Weêrsta, in 't eerst begin, het nog geneesbre kwaad!’Ga naar eind46 De natuur kan wonderen doen (die lijkt zij althans te doen omdat wij de ‘genoegzame grond’ der oorzaken niet kennen, en omdat wij onvoldoende geïnformeerd zijn over de juiste ‘staat eener kwaal en der énergie in het lichaam’).Ga naar eind47 Maar zelfs als de kwaal ongeneeslijk is, kan deze verzacht worden, of verergering worden voorkomen. Verwaarloos uw lichaam niet!, waarschuwt Bilderdijk. Eten, wijn, ‘betoovrend hersenzwoegen’, oliën en ‘laauwe waterdranken’ verzwakken alleen maar de waarschuwingskracht van de pijn (I, 375-408). Geheel in de lijn van de geneeskunde van Stahl, dienen we de helende werkzaamheden van de natuur op te vatten als een proces dat (onbewust) wordt aangestuurd door de ziel. De ziel laat ons weten wanneer we te ver gaan. Dat doet zij door middel van pijn. Fysieke pijn, stelt Bilderdijk, is de waarschuwing die ons wordt aangereikt wanneer het lichaam dreigt te worden beschadigd. De pijn, dit ‘fijn gevoel’, deze ‘trouwe wachter’, ‘zoo heilzaam, zoo behoudend’, roept op tot rust en tot herstel van ‘heilzame evenmaat’ (die uiteindelijk alleen in God wordt gevonden). Pijn bedriegt niet, pijn is echt, in tegenstelling tot vermaak, drift en ‘zelfgenot’, die ons slechts misleiden. De pijn doet ons onze grenzen kennen: ‘de pijn is weldaad van uw' God!’ (I, 133-204, 241-252). De nauwe samenhang tussen pijn en de toestand van de menselijke geest neemt in Bilderdijks denken een belangrijke plaats in. Zijn belangstelling voor de geestelijke oorzaken en gevolgen van de pijn - voor psychosomatiek - volgt rechtstreeks uit zijn anti-materialistische stellingname en zijn verdediging van de ziel. In De ziekte der geleerden wordt de hippocratische | |
[pagina 195]
| |
‘helingskracht der natuur’ gecombineerd met een christelijke conceptie van pijn als een door de zondeval veroorzaakt, menselijk tekort. De mens lijdt pijn want zijn ziel is zondig. Origineel is deze gedachte niet. Bilderdijk heeft zijn ideeën vermoedelijk ook ontleend aan de Leidse academicus H.D. Gaub (1705-1780), wiens Institutiones pathologiae medicinalis hij in zijn bibliotheek had staan.Ga naar eind48 Interessant is het expliciete verband dat in De ziekte der geleerden wordt gelegd tussen pijn en geweten. Zoals de pijn het lichaam waarschuwt voor ongezond en liederlijk gedrag, zo maant het geweten de ziel tot plichtbetrachting en deugdzaamheid. De mens ervaart lichamelijke pijn op precies dezelfde wijze als geestelijke pijn. Soms wil hij er niets van weten, zich stortend in ‘genoeglijkheên’; hij probeert de ‘stem dier wachteres’ door de toediening van (genees) middelen te smoren. Wie gehoor geeft aan zijn of haar pijn, zal ‘matigheid’ betrachten en door herstel van zijn lichamelijk evenwicht weer gezond worden. Wie de pijn veronachtzaamt, krijgt te maken met de ‘getergde wraak voor die natuur braveeren’. Op gelijksoortige wijze prikkelt het geweten de mens om het goede te doen en het kwade te laten, waardoor de zedelijke orde hersteld wordt. Het geweten, stadhouder van God, stimuleert de mens bovenal om zijn toevlucht te nemen tot Christus, die het geestelijk verderf van de erfzonde te niet zal doen. Ook de lichamelijke pijn is zo'n ‘poging tot herstelling’ (I, 253-310). En hiermee zijn we terug bij het hippocratische beginsel van de helingskracht der natuur.Ga naar eind49 Alle ziekten en de dood zijn het gevolg van de zondeval, waardoor de orde in het lichaam, evenals in de gehele schepping, ontwricht is (I, 85-97). De gedachte dat ziekte veroorzaakt wordt door de zonde is in elke religieus georiënteerde geneeskunde een gemeenplaats. Men treft deze gedachte nog veelvuldig aan onder de professionele medici van de vroege negentiende eeuw.Ga naar eind50 Zelf vond Bilderdijk haar terug in de door hem rond 1806 vertaalde maar pas in 1820 uitgegeven Betrachtingen bij het ziekbedde, een stichtelijk boekje van een lutherse godgeleerde, H.D. Hermes. Indien ‘er geene zonde bestond’, luidt Bilderdijks vertaling, ‘zoo kon er ook onmooglijk eenige kwaal of ziekte in de natuur zijn.’ Ziekte, betoogt Hermes, is een beproeving die tot kennis leidt en in gunstige gevallen tot wegneming van de zonde bijdraagt. Om Gods oogmerken te vervullen, dient de kranke de Heilige Schrift te lezen, te bidden en zich het bezoek te laten welgevallen van zijn vrienden en de dominee.Ga naar eind51 Zonde is de grondoorzaak van ziekte, zegt ook Bilderdijk herhaaldelijk, het gebed daarentegen geneest.Ga naar eind52 In het licht van het voorgaande moeten we Bilderdijks leerdicht over verstoppingen in regione hypochondriaca óók opvatten als een allegorie van het benauwde zieleleven van de mens, en van zijn verlossing door de goddelijke Heler (zie Matth. 9:12). In 1824 schrijft hij: Poëzy, studie, alles ligt by my, en het lichaam trekt my als neder in de grove stoffelijkheid. - Inderdaad gevoel ik dit zelfs noodig | |
[pagina 196]
| |
Uit: H.D. Gaubius, The Institutions of Medical Pathology, vert. door Ch. Erskine (Edinburgh, Londen, C. Elliot en T. Cadell, 1778). Propositie 634 speelt een voorname rol in Bilderdijks geneeskunde.
| |
[pagina 197]
| |
te hebben, om meer en meer van mijn verderflijk en verdorven ik ontslagen te worden, gelijkerwijze als in physicis somwijlen een vaster verstopping noodig is om een koorts te verwekken die 't kwaad van de eene of andere bezetting der ingewanden verdrijven moet om eene volkomener gezondheid te geven; maar de toestand is ziekte, en zoo is de mijne naar den geest. Niet, dat ik niet gerust zou zijn op den grooten, den eenigen Geneesmeester, die niets uit Zijne Goddelijke hand laat vervallen [...].Ga naar eind53
Christus medicatrix peccatoris est, aldus Bilderdijk. | |
6. Onzintuiglijke wereldIn de derde zang maant Asclepius de dichter om niet in zijn verbeelding de ware wetenschap te zoeken, maar in zichzelf: ‘Ons heil, ons onheil, deugd en misdrijf, ligt in 't hart; / En 't lichaam is, en bron, en werktuig, van zijn smart.’ God, zegt hij, straft de schuldigen en zuivert door het lijden, maar in onszelf bevinden zich de wil tot het kwaad en de kiemen van lichamelijk verval (III, 251-268).Ga naar eind54 Deze oproep tot introspectie is niets anders dan een variatie op een bekend ‘mystiek’ beginsel dat teruggaat op augustiniaanse en neoplatoonse tradities. Kennis van God en van de wereld begint bij waarachtige zelfkennis, luidt deze van de klassieke oudheid tot en met de vroeg-moderne tijd uiterst populaire spreuk. Zij speelt een uiterst belangrijke rol in Bilderdijks denk- en dichtwerk.Ga naar eind55 Bilderdijk deed ook aan introspectie. Het besef een zondaar te zijn die genezing behoefde, kenmerkt zijn zelfbespiegelingen in poëzie en proza: Ik kan mij de geheele zintuiglijke wareld wel niet anders dan als een verschijnsel voorstellen, waarvan de oorzaak en reden in het onzintuiglijke is. Echter is mij het phaenomenon van lichaamlijke pijn een zeer vreeslijk ding, en ik bid telkens, bewaard te mogen blijven van ooit tusschen dit en zedelijk kwaad te moeten kiezen. Ik voel mijn ziel lijden, door de weekheid en zwakheid van mijn lichaam, maar geloof dat zij bij sterker lichaam nog ongelijk meer zou lijden.Ga naar eind56 Bilderdijks aandacht beperkte zich niet tot de directe oorzaken en gevolgen van zielskwalen en lichaamspijnen. Hij legt ook grotere verbanden, en daarbij benadrukt hij de ‘onzintuiglijke’ grondslag van mens, maatschappij en kosmos. Zo verdedigt hij in De ziekte der geleerden een in wezen platoonse opvatting over de samenhang tussen mens en wereld.Ga naar eind57 Ziekte is niet alleen een gevolg van de zonde, maar ook het gevolg van het ontbreken van harmonie in het lichaam. Het valt niet moeilijk om in Bilderdijks ideeën het oude microcosmos-motief te herkennen; hij noemt de mens ook expliciet ‘'t klein Heelal’. | |
[pagina 198]
| |
Het gezonde lichaam verkeert in harmonie, legt Bilderdijk uit. Het menselijk ‘kunstgewrocht / Van veezlen, onderling op 't keurlijkst saamverknocht’, kan door de onjuiste werking van één lichaamsdeel gemakkelijk worden aangetast en verziekt. ‘De misdaad van één lid is 't algemeene wee’, want het lichaam verkeert in een evenwicht waarin alles met alles samenhangt. [...] Natuurs onbuigbre wetten
Verbinden 't alles. 't Een vloeit op het ander in,
En vormt een' cirkel, die te rug draaft naar 't begin.
Evenals het gezonde lichaam, wordt de natuur als geheel gekenmerkt door een ordelijke harmonie (V, 480, I, 107-108 en II, 385, 58-60). Als samenhangend ‘kunstgewrocht der deelen’ is het lichaam voor zijn gezonde werking afhankelijk van prikkelingen. ‘Elk werktuig doe zijn plicht, door 't prikklend bloed gedreven, [...] En 't dier, de stervling, leeft.’ Wanneer ieder orgaan (‘werktuig’) zijn plicht vervult, voelt de ziel zich prettig; beweging is dan een lust, arbeid wordt met genoegen verricht. Deze organische plichtsvervulling kan alleen plaatsvinden in die toestand van evenwicht waarbij in het lichaam de kosmische eendracht wordt afgespiegeld ‘Volkomenheid’, leraart Bilderdijk, ‘is één’). Harmonie doet [...] in 't schoon verband van 's lichaams werktuigdeelen,
Dier heemlen symfonie in dierlijke aders spelen!
Dier heemlen zaligheid vernieuwen op deze aard! (IV, 34-49, 77,93-95)
Het is de taak van de geneeskunst om het lichamelijk evenwicht te herstellen, opdat het kleine heelal opnieuw een weerspiegeling wordt van het grote. ‘Ik kan mij de geheele zintuiglijke wareld wel niet anders dan als een verschijnsel voorstellen, waarvan de oorzaak en reden in het onzintuiglijke is’, zo werd Bilderdijk hierboven geciteerd. De gedachte dat er een wezenlijker wereld achter onze schijnwereld bevindt, versterkt de anti-materialistische strekking van het gedicht. Ook in dit opzicht vervult de ziel als zetel van de wil en existentiële centrum van de mens een belangrijke rol. Dit laatste laat zich illustreren aan de hand van een advies dat in De ziekte der geleerden door Asclepius aan de dichter wordt verstrekt. Ziekten, zegt Bilderdijks leidsman, worden vaak van buiten het lichaam aangebracht. Besmettingen kunnen overgedragen worden via de lucht, door uitwasemingen (lees: de Duitse moeraslucht),Ga naar eind58 maar ook via contact, door schaving en kneuzing, en via de mond, door eten en medicamenten. Men denke aan ziekten als de pest, de pokken, de venerische kwaal en de schurft. Toch zijn dergelijke, door ‘besmettingstof’ medegedeelde ziekten niet talrijk, en zou het lichaam ze kunnen tegenhouden - ware het niet dat het lichaam, evenals de wereld, in een toestand van verval verkeert. In het paradijs was er geen ziekte omdat het lichaam toen beschermd werd. De dichter denkt hier aan een prelapsarisch afweermechanisme, aan ‘een | |
[pagina 199]
| |
fijner, en veel prikkelbarer huid’ en een ‘zuiver speekselvocht’ die schadelijke walmen en giften tegenhielden en tegen verwondingen beschermden. Door de zondeval echter is het lichaam vatbaar geworden voor ziekten en herstelt het onvolkomen, waardoor het na verloop van tijd in verval raakt en sterft. Ziekte hangt samen met ‘ons menschlijk wanbestaan’ (III, 269-364). Deze voorstelling van het ongevallen, prelapsarische lichaam, dat als het ware van een zuiverder lichamelijkheid is dan ons huidige, verbasterde en vergroofde lijf, gaat terug op neoplatoonse en gnostische tradities. Men denke in dit verband in het bijzonder aan kabbalistische ideeën, waarin Bilderdijk zich graag verdiepteGa naar eind59 en die in de achttiende eeuw zeker niet onbekend waren. In deze gedachtegang vervult het geestelijke een centrale functie. De ziel vormt zich het lichaam, schrijft Bilderdijk aan Hendrik Tydeman.Ga naar eind60 Het onschendbare, prelapsarische lichaam is dus niets anders dan een projectie van de ongevallen ziel. | |
7. SlotBilderdijks opvattingen over lichaam en ziel, ziekte en gezondheid, fysieke en existentiële pijn staan in dienst van zijn verzet tegen ‘materialismus’. Zijn stelling dat het leven een kwaliteit is van de willende ziel, zijn verzet tegen het brunonianisme, zijn belangstelling voor psychosomatiek, zijn geloof in de zelfwerkzaamheid van de natuur, de analogie die hij ziet tussen lichaamspijn en gewetensangst, zijn nadruk op de zondeval en op de teloorgang van primordiale harmonie, en tenslotte zijn ideeën over het prelapsarisch lichaam zijn even zoveel steunbetuigingen aan het wijsgerige principe dat de geest de grondslag vormt van de werkelijkheid. Bilderdijks verzet tegen het ‘materialismus’ heeft bovendien een conservatieve strekking. Het gezonde lichaam geldt al van oudsher als een ‘metafoor’ voor de gezonde staat, en in De ziekte der geleerden is dat niet anders. De delen moeten gehoorzamen aan de wetten die het welzijn van het geheel garanderen. De door vochtverspilling opgewekte hyperactiviteit van (hersen) klieren leidt tot overtreding van die wetten. Organen moeten niet eigenwillig (of democratisch) zijn, want eigenwilligheid verstoort de orde. Omdat het menselijk lichaam en de menselijke wil uit zichzelf verdorven zijn, zijn beide noodzakelijk aangewezen op een spirituele orde, een orde die het louter materiële overstijgt. Het hippocratische adagium natura morborum medicatrix est wordt weerspiegeld in Bilderdijks fatalistische en tegen ieder maakbaarheidsideaal gerichte levenshouding: niet ik, maar de natuur dan wel de voorzienigheid beslist wat goed voor mij is. Ook de voor Bilderdijk belangrijke antithese tussen lichaam en ziel, of tussen materie en geest, heeft een conservatieve strekking. Daarbij lijkt hij overigens aansluiting te hebben gezocht bij bepaalde conservatief-christelijke stromingen.Ga naar eind61 Zo benadrukt hij het hiërarchische onderscheid tussen de ziel en het lichaam, tussen het wezenlijke en het schijnbare, tussen het | |
[pagina 200]
| |
hemelse en het ondermaanse. Deze behoefte aan onderscheid, aan hiërarchie, manifesteert zich niet alleen in zijn antropologie, maar tevens in zijn visie op de maatschappij, op de ethiek en op de wetenschap. Naar analogie van zijn scheiding tussen geest en materie beklemtoont hij voortdurend de verschillen tussen lagere en hogere standen, tussen volk en koning, tussen vrouw en man, tussen prostitutie en huwelijk, tussen drift en plicht, tussen zintuiglijke filosofie en waarachtige poëzie. Daarbij keert hij, impliciet of expliciet, telkens terug tot een van de hoofdthema's van zijn denken: de ongelijke samenhang van lichaam en ziel, waarvan hij met name in de school van Stahl een wetenschappelijke formulering had gevonden. Hierop is ook zijn visie op het patriarchaat gebaseerd. Zich bij gelegenheid opwerpend tot bioloog, verkondigt hij in 1813 dat de willende ziel het eigenlijke levensprincipe is, een beginsel dat bij de conceptie wordt aangeleverd door de man. De vrouw daarentegen reikt slechts het lichamelijke element aan.Ga naar eind62 De man bevat het hogere, willende principe en is derhalve door God boven de vrouw gesteld; de man is de manifestatie par excellence van het anti-materialistische beginsel van Bilderdijks universum.
Joris van Eijnatten, Cornelis Vlotstraat 23, 1318 AE Almere
|
|