Nr. 1: | inleiding; voorgangers van de H.S. |
Nr. 2: | persiflage van de Puristen of Taal-zuiveraars, speciaal van hun gewoonte om allerlei koppel-woorden (jufferdom, dichterdom etc.) te smeden; over het opsnyen (voordragen) van verzen. |
Nr. 3: | beschrijving van een bijeenkomst, waar enkele ‘dichtgeesten’ hun bombastische produkten reciteren. |
Nr. 4: | veroordeling van harddraverijen; vervolg in nr. 7, 10, 52, 323. |
Nr. 5: | grondregel der taal ‘bestaat in verstaanbaarheid’; zolang die niet in gevaar komt, is elk purisme uit den boze; vervolg in nr. 16. |
Nr. 6: | beroep op mededogentheid met de in Nederland woonachtige joden. |
Nr. 7: | zie onder nr. 4. |
Nr. 8: | waarom uitgeweken Hugenoten hier te lande ‘al wat mogelyk is doen om Franschen te zyn en te blyven’; kloekmoedigheid van het Nederlandse volk. |
Nr. 9: | bespottelijke gewoonte van de Hollandse burger om, in volle vredestijd, een degen te dragen. |
Nr. 10: | over de stijl van de H.S.; de schryver stelt zichzelf voor als ‘een wezentlijk goed Protestant’; vervolg van de vertogen tegen de harddraverij. |
Nr. 11: | dwingelandij der Amsterdamse vrouwen tegen hun man; diezelfde moeders verwennen echter hun kleine kinderen schromelijk. |
Nr. 12: | brief over twee troepen Franse komedianten in Den Haag, resp. in de Casuaristraat en in het Voorhout. |
Nr. 13: | onze natie in intellectueel opzicht niet de minde- |