Paul Citroen. Schrijversportretten
(1998)–Stance Eenhuis– Auteursrechtelijk beschermdPortretterenCitroen benaderde zelf de schrijvers telefonisch of schriftelijk om voor hem te poseren of hij plukte ze tijdens bijeenkomsten uit het gezelschap. Mensen met lange gezichten genoten zijn voorkeur: ‘Ik bel mensen op om te vragen of ik ze mag schilderen. [...] Het zijn meestal langgetrokken gezichten. Ja, waarom, waarom? Het is voor mij ook onbegrijpelijk. [...] Wat mij in mijn modellen ook trekt, dat is iets overgevoeligs, iets dat grenzen openlegt’.Ga naar eind79 | |
[pagina 44]
| |
In de loop der tijd heeft Citroen verschillende ateliers gehad. Tot ongeveer 1961 gebruikte hij een atelierruimte in Den Haag, ergens in het gebouw van zijn uitgeverij L.J.C. Boucher, achter het Noordeinde. Bibeb gaf een plastische beschijving van het atelier: ‘Deze geeft toegang tot een opslagruimte of garage en vandaar leidt een steile trap naar boven. Naar het atelier van de schilder en tekenaar Paul Citroen. Twee kleine kamers, een duistere aan de voorkant waar witte gordijntjes voor 't raam de inventaris (tekeningen en schilderijen) camoufleren, en een lichtere achterkamer, waarin gewerkt wordt. Hierstaan een ezel, twee rechte stoelen, een gashaardje, een fles vermouth en één glaasje voor degeen die poseert.’Ga naar eind80 Na 1961 werkte Citroen voornamelijk in het atelier van zijn woonhuis te Wassenaar. Hij heeft korte tijd ook de beschikking gehad over een ruimte op het landgoed Duinrell te Wassenaar. Citroen ging ook zelf naar schrijvers toe om hen thuis of elders bij een speciale gebeurtenis te portretteren. Citroen had altijd papier bij zich. Hij reisde regelmatig per trein naar Amsterdam met een groot blocnote onder de arm. Meestal combineerde hij een poseerzitting met een galeriebezoek. Voor zijn tekeningen gebruikte Citroen aquarelpapier, met het afwijkende formaat 60×50 centimeter, waarvan hij blokken liet maken. Toen dit papier later bleek te vergelen, vond de bevriende kunstschilder Herman Berserik hier een oplossing voor, weliswaar in losse vellen.Ga naar eind81 Voor de portrettekeningen van Annie M.G. Schmidt en Jan de Hartog tijdens het televisieprogramma ‘Duys op Donderdag’ gebruikte hij ingrespapier. Hij tekende geregeld het ene blad na het andere vol waardoor er meerdere varianten van één portret voorkomen. Simon Carmiggelt (cat. 18) schreef in 1956 een herinnering aan Citroens bezoek: ‘Hij gaat met een enorm schetsbloc, dat hij speciaal op dit formaat laat áánmaken, tegenover je zitten en begint met het vertellen van een aantal (goede) anecdotes. Deze anecdotes lijken mij onderdeel van | |
[pagina 45]
| |
zijn therapie, want zij ontspannen het noodlottig fotogezicht, dat je als ijdel mens natuurlijk onmiddellijk opzet tegen iemand, die helemaal uit Wassenaar is gekomen, om de spiegel van je ziel, via zijn temperament te vereeuwigen.’Ga naar eind82 Het door Itten aangeleerde tekenritme was Citroens uitgangspunt tijdens het poseren. Als hij aan het tekenen was, leek het er op of hij een luidruchtige, ritmische dans uitvoerde. Hij leerde dit principe op zijn beurt weer aan studenten op de kunstacademie: ‘Bij Itten leerde je dat je als je tekende en schilderde hardop moest zuchten. “Om te ontspannen. Dat ben ik altijd blijven doen. “Jullie doen niets, ik hoor niets,” zei ik tegen de leerlingen. “Wie niet zuchten kan, kan niet te-Paul Citroen portretteert Maurice Gilliams. (Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.)
| |
[pagina 46]
| |
kenen.” Ik heb ook altijd met hen mee getekend. Ik dacht wat ik zeg vergeten ze maar als ze zien dat ik een geboren tekenaar ben, dat ik het niet kan laten, dat vergeten ze niet. Itten liet ons ademhalingsoefeningen doen om alle spieren los te maken. Hij wist ons tot een geweldige creatieve roes op te zwepen.”’Ga naar eind83 Veel van de geportretteerden waren verrast over zijn luidruchtig optreden. Rico Bulthuis (cat. 33) herinnert zich in 1997: ‘Het poseren verliep stormachtig en duurde erg lang. Twee maal begon hij opnieuw, en tijdens het schetsen zuchtte, steunde en snoof hij luid hoorbaar. Hij blies met getuite lippen zwaar ademend in mijn richting. Hij zat geen ogenblik stil en voerde een twistgesprek met zichzelf: “Wat een veranderlijke kop! Kijk nu eens aan ... nee, niet zo, ja, juist!”’Ga naar eind84 Alfred Kossmann (cat. 43) kwam met Citroen in contact via Aar van der Werfhorst toen hij tijdelijk in Wassenaar verbleef. Wat Van de Werfhorst, Citroen en Kossmann bond was de belangstelling voor Duitse literatuur van voor de oorlog.Ga naar eind85 Kossmann beschreef het poseren in zijn krantencolumn in Het Vrije Volk: ‘Toen, na de thee, gingen we aan het werk. Citroen kwam met een groot houten bord, waarop een vel wit papier was geprikt, ging dicht naast mij zitten, pakte zijn houtskool, en veranderde. Ik kon hem even goed zien als hij mij, en ik zag hem verstrakken, de wenkbrauwen fronsen, zijn blauwe ogen fel op mij richten. “Ja”, zei hij luid, en zachter: “Je gezicht een beetje naar rechts. Nicht zuviel. So, ja, so ist es, so ist es... ja”, en hij zette zijn eerste lijn. [...] en intussen gebaarde zijn houtskool op papier, schoof hij met zijn duim lange streken houtskool en liet hij zijn gezicht triomf, aandacht, ontevredenheid uitdrukken, in snelle vlagen, orgastisch kreunend en jubelend. Na anderhalf uur was hij moe.’Ga naar eind86 Een aantal jaren tevoren, in 1962, schreef Rein Blijstra (cat. 26) eveneens een column over het poseren bij Citroen in Het Vrije Volk. Blijstra was een oude bekende van Citroen uit het Amsterdamse | |
[pagina 47]
| |
kunstenaarscircuit uit de jaren dertig. Toentertijd maakte Citroen een aantal goede portretfoto's van hem en in 1962 maakte hij een portrettekening van Blijstra. ‘De rimpels van zijn voorhoofd worden dieper, hij buigt zich hartstochtelijk over het papier of kijkt ernaar als een ruiter naar de kop van zijn paard, schudt dan ineens het hoofd, pakt zich bij de slapen, spert zijn ogen wijd open en dwingt de ander zich zo te gedragen, zo te “zijn” als hij wil. Hij spreekt op het ogenblik dat het gaat spannen zich zelf moed in en is ineens klaar. [...] Het model is in houtskool vastgelegd, de strijd is gestreden en beide partijen zijn tevreden’, aldus Blijstra.Ga naar eind87 Over het algemeen nam het poseren anderhalf uur in beslag, maar bij een opdracht liet Citroen de persoon meestal nog een keer terugkomen.Ga naar eind88 Daarna koos Citroen een tekening (soms twee) uit als het ‘definitieve’ portret. Op 24 november 1954 tekende Citroen de schrijver Kees van Bruggen (cat. 16) ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag in zijn woonboot ‘Dijns’ in de Amstel te Amsterdam. Vijf jaar tevoren had hij twee mislukte portretten van hem gemaakt. Dit keer waren beide partijen tevreden: ‘[...] toen het klaar was, waren wij allen blij met een “lekker” portret. Er zat karakter in, [...]: mijn wèlgelijkende facie en mijn romp, de vriend die met zijn glunderende oogen mij in de kaart keek en geen vrede vond vòòr hij mij ook mijn feilen had getoond.’Ga naar eind89 Vervolgens brak het moment van het signeren van de tekening aan. Bij Citroen was dat een plechtig moment. Om de persoonlijke relatie tussen geportretteerde en portrettist te onderstrepen signeerde Citroen zelf de tekening en liet hij de geportretteerde een handtekening naast de zijne plaatsen. Voor Citroen betekende portretteren: ‘een samenspraak, twee mensen werken daar samen aan.’Ga naar eind90 De tekeningen ontleenden hun bijzonderheid aan de herinnering aan de poseerzitting die in het geheugen van Citroen en de ander bewaard bleef. Het dubbelsigneren symboliseerde de ontmoeting. | |
[pagina 48]
| |
Citroen bewaarde de portrettekeningen, die niet in opdracht waren gemaakt, in zijn eigen collectie om er eventueel tentoonstellingen uit samen te stellen of om ze te verkopen. Hij liet zijn goede tekeningen door de Haagse fotofirma A. Dingjan fotograferen, één ten behoeve van zijn archief en één voor de geportretteerde. Soms maakte hij er zelf een foto van. Gul en attent als Citroen was, gaf hij soms een van zijn boeken cadeau of stuurde iets waarvan hij meende dat de ander er in was geïnteresseerd. Zo stuurde Citroen ook na afloop de foto's naar de geportretteerden en hoopte vermoedelijk dat zij de tekening zouden kopen.Ga naar eind91 Op hun beurt bedankten de schrijvers hem dan weer en op die manier ontstond er een correspondentie die veelal bestond uit bedankbrieven. Zo af en toe verkocht Citroen wel eens iets uit zijn portrettencollectie. Maar portretten waren nu eenmaal moeilijker te verkopen omdat mensen in de regel minder geïnteresseerd waren in andersmans portret. Slechts een paar schrijvers waren in het bezit van hun portret. Het overgrote deel van de collectie schrijversportretten door Citroen in het Letterkundig Museum is rechtstreeks van hem aangekocht. De portretten werden ook gebruikt als illustratiemateriaal bij artikelen. Citroen stuurde foto's van zijn portrettekeningen naar redacties ter publicatie. Hiervan werd regelmatig gebruik gemaakt, bijvoorbeeld door het tijdschrift Kroniek van Kunst en Kultuur.
Het goede contact tussen Citroen en het Letterkundig Museum resulteerde in de jaren zestig in het maken van tentoonstellingen. Citroen organiseerde tentoonstellingen van zijn schrijversportretten in samenwerking met het Letterkundig Museum. De portrettekeningen kwamen voor een deel uit het bezit van het Letterkundig Museum en voor een deel uit het bezit van de kunstenaar. Het Museum zorgde voor de aankleding van de portrettengalerij van Citroen met | |
[pagina 49]
| |
foto's en handschriften van schrijvers die afkomstig waren uit zijn verzameling.Ga naar eind92 Tentoonstellingen van schrijversportretten stellen over het algemeen mensen die graag willen weten hoe een schrijver er uit ziet, hiertoe in de gelegenheid. Het portret is allereerst een artistiek kunstwerk en dient op die kwaliteiten te worden beoordeeld. In feite heeft de gelijkenis van de geportretteerde schrijver weinig met het kunstwerk te maken. Niettemin zal de kijker bij een schrijversportret naast andere kwaliteiten, altijd op de uiterlijke gelijkenis letten om de schrijver te herkennen. Portretten van schrijvers roepen een reactie, een emotie bij de kijker op, afhankelijk van de artistieke persoonlijke betekenis die de geportretteerde schrijver voor de kijker heeft. Naar aanleiding van de tentoonstelling van schrijversportretten bij de Haagse boekhandel W.P. Van Stockum & Zn. in 1961 schreef een recensent: ‘Ze kijken u hier allemaal aan direct herkenbaar: Greshoff peinzend, Vasalis fijn, maar achter een wazige nevel teruggetrokken. Clara Eggink bepaald obstinaat, Vestdijk scherp en ietwat verbeten zelfs, Menno ter Braak, wijs, bezonken, Bloem, gemoedelijk, net als Lucebert die het fijn vindt dat hij dichter is en Carmiggelt evenzo: natuurlijk gezellig, zonder pose.’Ga naar eind93 | |
[pagina 50]
| |
Paul Citroen houdt het door hem getekende portret van H.P.L Wiessing (1953) vast om het te laten fotograferen, 14 februari 1978. (Collectie Hannema-de Stuers Fundatie, Heino.)
|
|