Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Lied I In de feestlijke straat is mijn plotse Vreugde ontbloeid aan het gelaat van een jonge vrouw die met haar kindje stoeit. De vroege vlaggen, alle - hoor, hoe ze klapperen en knallen in den wind! - die wapperen alle om haar en haar kind! O, de wind die aanspringt fel en trotsch!, aanspringt van de bergen over zee en stad 'lijk een koppig-blije kerel met veel zon in z'n hart! Springt en zingt over die vrouw en haar kind -, de wind: 't Wonder Lied Gods! In de feestlijke straat is mijn plotse Vreugde ontbloeid aan het gelaat van een jonge vrouw die met haar kindje stoeit! [pagina 23] [p. 23] II O, nu te zijn in dit Geluksbegin als de jongen die op z'n vingers fluit hoog de lucht in! Hij is 'n onbewust veroveraar van horizonten want elk van zijn daden grijpt naar U! Hij seint al het geweld van z'n hart tot U, al zijn liefde, al zijn verlangen van U verwonnen, in U gevangen! Dit is het tij van uitbreken en bloeien gaan 'lijk een boom die zijn instuimige takken uitstrekt naar alle streken, bloesem bedekt en belaên! O, nu te zijn in dit Geluksbegin als de jongen die op z'n vingers fluit hoog de lucht in! Vorige Volgende