Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Gebed om eenvoud Werelden doorvaren de Ruimte op Uw Adem, en de zilveren korrel verstuift op Uw woord. Uw Gebaar doet de wateren stormen en stil-zijn, en het simpele bloemeke bloeit op Uw Wenk. Enkel wij, - en Gij hebt ons gezet in dit Leven naakt en wit, dat wij bloeien zouden 'lijk sterren! - enkel wij weder staan U opstandig. Daarom hebben wij Hem gekruisigd en Moederke de zeven wonden in het hart gestooten. Zie, hoe wij schuilen in schachten van schaduw uit schaamte en berouw. Maar God, na elk Mea Culpa weer lafheid, weer opstand aan U. Ach, vergeefs speurt Gij uit op de wolk naar de blinkende barrikade van ons kindergebed. [pagina 12] [p. 12] Ach -, ons bloed zwart 'lijk roet -, en de duistere zonde van handen en oogen. En - Vader!, Gij toornt niet!, Gij toornt niet -, Gij toornt niet!: Uw blik blijft vol eind'looze mildheid op ons. O, Vader God!, ik bidde U vurig, voor allen, voor allen: sla ons denken te pletter! Doe gij weder ons worden 'lijk gras, 'lijk bloemen, 'lijk vogels - haar lied parelt zuiver en blijde -, breek ons geheel, dat wij U danken en loven, breek ons geheel, dat wij zijn 'lijk de Aarde: van U, van Uw Woord, van Uw Wil alleen. Amen. Vorige Volgende