die dat jaar nog uitgegeven zouden worden onder de titel Van de passielooze lelie.
Meyer vandaag vertrokken: De Tolstoyaan Meyer (zie 10.IX.1900) was het niet eens met de reglementaire bepalingen en nam ‘in naam der vrijheid’ afscheid van Walden. Op dezelfde dag schreef Van Eeden in zijn Dagboek: ‘Meyer gaat weg, dat was een angstige Zondag, maar nu voel ik dat het goed is. Alle hanghoofdigheid en zwaargeestigheid gaat er nu uit.’
Ook in de necrologie die hij na Meyers dood in 1918 in De Amsterdammer schreef, kenschetste Van Eeden hem als een zwaarmoedig en rusteloos man, die overigens wel zeer sociaal-voelend was, maar absoluut geen hervormer. Hij was veeleer een onderzoeker, een ontdekker, vandaar ook zijn latere verre voetreizen.
aspiranten: Men was voorzichtiger geworden met het opnemen van nieuwe kolonisten. Geestverwantschap alleen bleek geen voldoende voorwaarde. Er was dringend behoefte aan vakmanschap. Vooral Van Eeden raakte hiervan steeds meer doordrongen en zijn aandacht richtte zich tenslotte alleen nog op het laatste. Deze eenzijdigheid zou hem later in grote moeilijkheden brengen (zie de kwestie Hoekstra: 5.II. 1903).
Greven: J.P. Greven (geb. 1882). Een vriend van Frans Meyer en Andries Ligtenhorst; was voordien winkelbediende en had een middelbare schoolopleiding genoten. Hij schreef op 10 juli aan Van Eeden, dat hij op het land wilde komen werken. Hij gaf toe geen ervaring op dat gebied te hebben, maar was zeer geïnteresseerd in plant- en dierkunde.
Eind 1903 is hij gaan werken bij een Amerikaanse brouwerij, waar het hem spoedig voor de wind ging. Dat hij Walden niet vergeten was, blijkt uit het feit dat hij in 1905 ƒ2000, - aan de kolonie wilde schenken. Tijdens zijn verblijf aldaar hield hij de boekhouding bij, maar volgens het bevolkingsregister te Bussum was hij bakker. Mogelijk deed hij beide.
Rypma: Bouke Rypma (geb. 1858). Landbouwer; uit de anarchistische beweging afkomstig; op Walden zou hij de zorg voor het vee en de paarden op zich nemen. Hij was zwager van N.S. de Boer en vertrok eind 1902 met hem naar de kolonie in de Horstermeerpolder. Na 1907 bewoonde hij er een eigen stukje grond.
De Veye: L. de Veye (geb. 1877). Tuinder; was voordien werkzaam in Clausdorf (Du.). Hij was niet onbemiddeld: bood in zijn brief van 22 september aan zijn arbeids- en onderhoudskosten op Walden zelf te betalen. In de proeftijd wilde hij in ieder geval alleen voor zijn brood werken.
Beyen: J.F. Beyen behoorde bij de voorlopige oprichters van G.G.B. In De Pionier (3 januari 1903) schreef hij ‘Gedachten van een christenwerkman met betrekking tot kolonisatie’. De kolonisatie was volgens hem de enige oplossing voor de sociale kwestie en iedere christen