27 Aug.
Regen na maanden droogte. De knollen worden gewied. Ipenburg zal 1 Sept. weggaan en De Veer 1 Oct. Alles zeer tot mijn genoegen. Truida Everts heeft aangevraagd en zal Januari op Cruysbergen komen. Het dorschen begint.
Regen na maanden droogte: Twee dagen later noteerde Van Eeden ook in zijn Dagboek: ‘Eindelijk is de droge tijd voorbij. Het heeft verbazend lang geduurd.’ Hij werkte die dag aan Het lied van schijn en wezen (II) en dacht na over ‘stukken’. De maand augustus was trouwens een zeer vruchtbare periode geweest op letterkundig gebied. Benevens een tiental ‘Drievoudzangen’ (zie I.1899), maakte Van Eeden een vers op Ruskin, dat hij naar De Nieuwe Gids stuurde. Zijn roman Van de koele meren des doods maakte hij geheel in schets af en onderwijl ontwikkelde hij reeds een nieuw plan voor een toneelstuk, dat De kooplui moest heten. Dit heeft hij echter pas in augustus 1906 geschreven, onder de titel Minnestral.
Ipenburg: Er kwamen al gauw moeilijkheden met de familie Ipenburg. Op 5 juni schreef Van Eeden al in zijn Dagboek dat hij o.a. soms wat tobde met Iep, en 20 augustus: ‘Alleen op Cruysbergen is het nog een rommel door al die kinderen en de armoede. Dat zal wel bijkomen/maar de Veer en de Ipenburgs moeten weg. Het spijt mij van de Iepen, maar het kan niet anders.’
De Veer: J.H. de Veer. (zie 14.IV.1899). Van Eeden beschouwde hem als een slechte kolonist. In zijn Dagboek typeerde hij hem later als ‘een luie schavuit die ze beetneemt’; hij wilde hem toen gebruiken als type voor zijn blijspel De idealisten (9 januari 1906).
Truida Everts: Geertruida Woutrina Everts (1873-1952). Zangeres. In maart 1901 begon Van Eeden een verhouding met haar; in 1907 scheidde hij van Martha en trouwde met Truida.