In de voorrede die hij schreef bij de Nederlandse vertaling van Walden (door Suze de Jongh van Damwoude - 1902) gaf Van Eeden de volgende verklaring voor de naam: ‘De plaats waar ik dit schrijf is naar Thoreau's verblijf genoemd, niet om eenige overeenkomst in aanzien of bedoeling [Thoreau ontvluchtte immers de maatschappij en hijzelf zag zich juist als praktisch hervormer - J.D.L.], maar als hulde en aandenken aan hem die wel in onzen tijd het sterkste voorheeld gaf van wat allen die naar 't nieuwe leven streven allereerst behoeven: de moed om oprecht en zelfstandig te zijn.’
Ieder, behalve ikzelf, is vol bezwaren: Aanvankelijk had haast niemand vertrouwen in de plannen van Van Eeden. Op 20 mei maakte hij hierover de volgende opmerking in zijn Dagboek: 's Avonds lang gesprek met Bertha. Het is een benauwde tijd nu. Mijn doen lijkt mal en roekeloos in de oogen van bijna elkeen, ook Bertha en Labberton zijn vol bezwaren. Aan Martha [zijn vrouw - J.D.L.] heb ik niets. Aan B. [Betsy van Hoogstraten - J.D.L.] daarentegen alles. Het gesprek met Bertha was pijnlijk en toch leerzaam. Het is of iedereen zeit: ‘Wat heb je gedaan! wat ga je beginnen!’ en bovendien zei Bertha nog ‘Wat ben je zwak in kleinigheden, wie verlangt er nu naar thee!’
Een week later, op 27 mei, schreef hij: ‘De vervreemding is er nog. Ik voel eenzaam maar o ik ben niet ongelukkig. Wel heb ik zorgen. Ik moet mijn ideeën verwerkelijken niet alleen in een antipathieke wereld, maar met zieke en zwakke helpers. Bauer is ziek, Labberton ziek en zwak, allen zijn nerveus, ziek, zwaarmoedig of weifelend, tot Martha toe. Maar ik doe wat ik kan omdat ik 't niet laten kan, en verlang niets te bereiken. Ik verlang alleen te doen wat ik kan.’