Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] XXXVIII VI Laat mij nog eenmaal U met zachtheid noemen mijn vrind van jaren her, eens zoo nabij. Wie ben ik, dat ik teegen U zou roemen? Wie pleit mij van der hoogmoed zonde vrij? Verteederd is mijn hart, mijn lippen beeven, hoe vluchtig is ons nietige bestaan! Laat m'eenmaal nog mijn vriendenhand U geeven - wij waren beiden offers van den Waan - Hoe hebben wij gedoold, geliefd, geleeden! Nu staan wij beiden aan des grafkuils rand. Vergeef wat U mijn woorden lijden deeden tot weerzien dan - in 't beetre Vaderland. Vorige Volgende