De broeders(1894)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 250] [p. 250] 16de Acte. Psyche. - ‘Nu schijnt het mij wel richtig, waar ik ga, de luchtglans geeft de bloemen reeds hun lichtjes en ál hun zonne-dorstige gezichtjes kijken mij na. - De blanke, slanke meeuwen zwenken mee, en velden krijgen vèr hun fijne kleuren, ik meen al zilte kilte te bespeuren van frissche zee. - [pagina 251] [p. 251] Wat is het ruim, wat zijn mijn voeten licht! Is dat een wolkje? - Kijk, het zijn kapellen. Hoe die zoo hoog en zoo eendrachtig snellen naar 't morgenlicht? Mij dunkt ik volg den tintelenden zwerm, hun richting is zoo stadig, al een wijltje zag ik hen drijven als een zilver zeiltje langs 't lichtblauw scherm. - De lucht wordt gouden en ik hoor het gaan van levend water in de berg spelonken. Zou daar de bron zijn waaruit d'eng'len dronken tot Alverstaan? - Hier kan ik het bereiken. Wat kristal! Het schijnt van louter klaarheid licht te geven, en roert het glinsterende zand maar even in zijnen val. - [pagina 252] [p. 252] Die zoete dronk heeft mij al zéér verfrischt. Het wandelt vlugger bij dat vroolijk ruischen, maar ginder hoor ik zwaarder stem aandruischen - de branding is 't. - Het eindis 't van mijn lange, lange baan! Die steile wand is wel mijn laatste hinder, te neigen schijnt het winde-wit gevlinder naar d'oceaan. - - Hier ben ik door mijn lijden heen, - daar staat de groote Zon en dreigt mij haast te blinden - O zee, o zee, dat ik u tóch mocht vinden! - - O dageraad! dat ik uw glorie nog in tijds aanschouw! - Waar is de pijn nu van mijn ommedolen? Welk statig licht! Wat pracht van gloriolen, rood-goud en blauw, [pagina 253] [p. 253] bevloert het wielend vlak, zoover ik zie, - en vlamt tot in den nok der hemeltogen. - En o wat macht van volk'ren aan 't gebogen kusten-verschie. - Hoe blinkt hun kleed! ze staan rond d'outers om. Nu gaat de zang, nu gaat de hymne schallen, Ik zie mijn zusters, mijn gespelen allen! - Ik kom! ik kom! - - - Geschreven Dec. 1893 - Oct. 1894. Vorige