Oude mede nieuwe vreughde-klanck die haer laet hooren hier in verscheyde soo geestelycke als kluchtige zangen
(1664)–Joannes van Dyck– AuteursrechtvrijWijse: Ick wil my gaen vermeyden.Siet mensch, en heft op u oogen,
Aenmerckt eens mijn lijden groot:
Hoe kan u hert dat gedoogen,
Dat ick hier gangh’ naeckt en bloot?
Daer ick ben den Schepper almachtigh,
U Heer en Godt, voor u bespot:
Hoe en zijt ghy dit niet gedachtigh?
Ick heb u selfs al mijn leven
U verdoolde Schaep gesocht:
Mijn Ziel heb ick oock gegeven,
Peyst hoe dier ghy zijt gekocht.
Van de Ioden ben ick gevangen,
Men bondt my stijf, En smeet op ‘t lijf,
En aen ‘t Cruys werd’ ick noch gehangen.
Tot de Rechters sy my leyden,
Gelijck eenen dief seer quaedt,
Het Cruys sy voor my bereyden,
En riepen all’ voor den Raedt:
Neemt wech, neemt doch wech, en kruyst desen:
Een moordenaer Verlostmen daert,
En het leven dat werdt verwesen.
Gegeesselt en oock bespogen
Ben ick den geheelen nacht,
Mijn hayr sy vreeselijck togen,
Als een sot werd’ ick veracht,
| |
[pagina 64]
| |
Al schimpende sy my doen eerden:
En als sy bly Berispten my
Mijn aensicht ick noyt af en keerde.
De doodt en was ick niet schuldigh,
Die ‘k voor u quam nemen aen:
Maer u sonden menighvuldigh,
Die hebben my dit gedaen:
Als doen hebb’ ick al stil geswegen:
Een’ doorne kroon Droegh’ ick Godts Soon.
Waerom kan u dit niet bewegen?
Aen het Cruys werd’ ick geslagen:
Hier hangh’ ick, siet, heel door-wondt:
O mensch! van u mach ick klagen,
Dat ghy dit niet eens doorgrondt:
Want ‘t gaet u seer weynigh ter herten,
Geen’ danckbaerheydt wert my geseyt,
Voor alle mijn’ wonden, en smerten.
Ick soude ‘t noch al vergeten,
Maer ‘t dat ghy my kenden niet,
Maer nu ghy ‘t seer wel kunt weten,
Soo vermeerdert mijn verdriet:
Ick roepe tot u, wilt het hooren,
Keert u tot my, Die voor u ly:
Laet mijn bloedt toch niet gaen verlooren.
|
|