Oude mede nieuwe vreughde-klanck die haer laet hooren hier in verscheyde soo geestelycke als kluchtige zangen
(1664)–Joannes van Dyck– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Stem: van de Guilliamete.Verheft u geesten
Met my, O reyne jeugd,
Tot den Foreeste
Des hemels vol met vreugd;
Print in uw’ Memory
De schoone hemels glory,
Die gy met een korte victory
Hier verkrijgen meugd.
Hoogh in den Throone
Sit daer Gods Majesteyt,
Drie in persoone
En een in Godlijckheyt.
Wie kan uytspreken
De schoonheydt onbesweken.
Nergens by kan worden geleken,
De heylige Triniteyt.
‘t Maegdeken reyne
Maria triumphant,
Sit hoog alleyne
Dicht by den Throon playsant.
Schoon uytgelesen
Als een Lely gepresen.
Die komt uyt den doornen geresen,
En bloeyt in een stand.
De Seraphinnen, die vliegen om den throon,
Met Cherubinnen,
En duysend Engels schoon,
Singen aendachtigh,
Met stemmen al eendrachtigh
| |
[pagina 27]
| |
Heylig Godt, Heyligh, krachtigh,
Heyligh, eeuwigh schoon.
Daer sijn Propheten,
d’Apostelen allegaer
Treffelijck geseten,
Als ‘s Werelts Rechters klaer;
Sonder verdrieten
De werelt sy verlieten,
En al wat sy mochten genieten,
Sy volgden Godt naer.
De Martelaren,
Gepurpert met hun bloedt,
Komen met scharen
Het Lammeken in ‘t gemoed,
Vry van hun banden;
Sy dragen in haer handen
Palmen groen tot ‘s vyands schanden,
Vol met vruchten soet.
Soo veel Doctoren,
En Bisschoppen bekent;
Oock Confessoren,
In deugden ongeschendt,
Gaen hun vertoonen,
Verciert met goude kroonen;
Dus komt Godt hun wercken loonen,
Eeuwigh sonder end.
Reyne Ionckvrouwen
Dragen een Roosenkrans,
Men machs’ aenschouwen
In een snee-witten glans,
Volgen de gangen
Van ‘t Lam Gods met verlangen;
| |
[pagina 28]
| |
Niemand singe soo vrolijcke sangen,
Als sy, aen den dans.
In dese stacy
Daer men siet Gods aenschijn
Sal tribulacy
Met druck vergeten zijn;
Niemand sal klaegen,
Dat hy yet moet verdraegen,
Maer men sal daer nacht en daegen
Met Godt vrolijck sijn.
Slot.
Prins, met couragi
Strijdt nu vry onverveert,
Lijdt geen quellagy,
Oft dat gy niet begeert;
Strijdt sonder schroomen;
‘t Sal u hier naemaels vroomen;
Want, soo groote vreugd te bekomen
Is wel strijdens weerd.
|
|