Vaderlandsche poëzy. Deel 2(1840)–Prudens van Duyse– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Antone Van Stralen. Voor wel gedaen kwalijk beloond. Spreekwoord. 'k Bemin de vaderlandsche spreuken; 't Zijn roozen die geen tijd kan kreuken, Met geurig lentekleed bekroond. Zoo blinkt in 's lands geschiednisbladeren 't Aloude woord uit onzer vaderen: Voor wel gedaen, niet wel beloond. Het zwaerd, dat Alva heeft getrokken, Wil op 't rampzalig Antwerp wrokken, Waer vryheidszucht naest kunde throont; Waer 't hoofd der stad en redescharen Op 't monster onverbleekt blijft staren: Voor wel gedaen, niet wel beloond. Van Stralen is de naem des braven, In welks gemoed, ten spijt van slaven, Eene onverslaefbre ziele woont. [pagina 147] [p. 147] De rederykers durven denken: De beul omgrijpt ze, op Alvas wenken: Voor wel gedaen, niet wel beloond. Van Stralen ligt ook neêrgesmeten In kerkernacht, en torscht zijn keten Gelijk een leeuw door 't rot gehoond, Dat, met verraderlyke handen, Hem boeide in yzren net en banden. Voor wel gedaen, niet wel beloond. Van Stralen, op 't schavot geklommen, Ziet kalm op de aengevloeide drommen; Van Stralen, die een Belg zich toont; En roept tot Alva, fel verbitterd, De spreuk, die door alle eeuwen schittert: Voor wel gedaen, niet wel beloond. Vorige Volgende