Het oude Nederlandsche lied. Deel 2
(1905)–Florimond van Duyse– Auteursrecht onbekend
[pagina 1222]
| |
Tekst.De Coussemaker, Chants pop. des Flamands de France, nr. 80, bl. 278; ‘'t Carillon van Duynkerke’. | |
[pagina 1223]
| |
des compagnies. La Haye, 1761, II, bl. 163, met het opschrift ‘Le Carillon de Dunkerque’: Al-lons vi - te, Fan-chon,
Dan-sons, ri-ons, chan-tons,
C' est la bon - ne sai-son
Pour dan-ser un Ca - ril - lon.
Par ma dou - ce mu - set - te
Tu se - ras sa - tis - fai - te;
De ma - ten - dre chan - son
For - mons tous deux l'u - nis - son.
Par les plus doux plai - sirs
Con - ten-tons nos dé - sirs.
Dezelfde lezing van de melodie is te vinden bij de Vignoles et du Bois, La lire maçonne, La Haye, 1766, bl. 86, voor het lied: ‘Par trois-fois-trois, mes frères’. - C. In de voornoemde verzameling, Amusement, enz., bl. 165, vindt men de volgende zangwijs, met het opschrift: ‘Le Carillon de Dunkerque, tel qu'il a été dansé au bal de l'opéra’: Re - ve - nu de l'er - reur
D'u - ne fri-vole ar - deur,
J'a - ban - don-ne sans peine
Un ob - jet si trom - peur,
Je n'en suis plus é - pris,
Mais bra - vant son mé - pris,
Je quit - te l'in - hu - mai - ne
Pour ai-mer Clo - ris.
Ma con-stance, à son tour,
Veut trou - ver du re-tour, enz.
| |
[pagina 1224]
| |
De C. stelt de vraag of deze melodie te Duinkerke geboren werd, dan wel of ze ook van elders herkomstig, te Duinkerke door den stadsbeiaard in omloop werd gebracht. Het schijnt hem nochtans buiten twijfel, dat die zangwijze van Hollandschen oorsprong is, daar ze voorkomt in de verzameling De Carnaval van Roomen of de Vastenavonds vermaakelykheden, te Haarlem gedrukt bij de Wed. H. van Hulkenroy, aan de Markt, in de letter A. 1718. De C. leert ons verder, dat ‘le carillon de Dunkerque’ te Duinkerke en te Bergen (Bergues) gewoonlijk bij het sluiten van een bal wordt uitgevoerd. Deze zangwijs schijnt wel van Franschen oorsprong. ‘Ce que nous appelons le carillon de Dunkerque’, zegt L. Celler, Les origines de l'opéra, Paris, 1868, bl. 59, ‘doit venir de ce temps (XVIde eeuw) et n'est autre chose qu'un branle (reidans); un branle célèbre, dit en faux bourdon, remontant à l'an 1540, existe dans la collection Philidor (eene verzameling berustend in het Parijsche Conservatorium en aanvangend met het tijdvak van Frans I); l'harmonie nécessairement en est un peu variée, mais il montre le goût de ce temps pour les cloches et explique - car il n'est pas le seul de ce genre - comment le nom de carillon a survécu avec quel-ques-unes de ces danses qui se sont conservées jusqu'à nous’. Tekst en melodie zijn, naar d.C., opgenomen met Duitsche vertaling, in Erk u. Böhme's Deutscher Liederhort, II, nr. 948, bl. 721. Zonder eenigen uitleg vindt men in Böhme's, Geschichte des Tanzes, II, nr. 318, bl. 190, met het opschrift: ‘Uralter Volkstanz beim Maifest in Ruhla’, de volgende melodie: Die hooge oudheid en de herkomst uit Ruhla, een vlek in het Thüringer Woud, zijn te betwijfelen. Misschien wel wordt dezelfde melodie bedoeld door de wijsaanduiding: ‘De Marche van Duynkerke’, voor het lied ‘Den elfsten dag van Mey’ (Slag van Fontenoy), 1745, los blad nr. 50, gedrukt bij Van Paemel, te Gent. Bl. 279, t.a.p., vermeldt d.C. de ‘carillons van Belle en van Cassel’, en deelt het ‘carillon’ van Ekelsbeke mede, met den tekst: ‘Adieu, Ekelsbeke // Adieu, gy schoone carillon’, dat ook diende voor een Fransch liedje: ‘Dragon pour boire // on dit que vous avez le nom’. Over de hier besproken melodie zie nog: Desrousseaux, Moeurs populaires de la Flandre française, Lille 1889, II, bl. 179 vlg., waar ook over de beiaarden van 't Noorden van Frankrijk wordt gehandeld. |
|