Het genoemde comité dankt zijn ontstaan aan het initiatief van eenige litteratoren en intellectueelen, die grootendeels tot geen enkele politieke partij behooren en zich ook op geenerlei wijze in het openbaar met politiek bemoeien. De bedoeling was, een antifascistisch front van uitsluitend intellectueelen te vormen op zoo breed mogelijke basis. Hiertoe vond men personen uit alle gelederen van het Nederlandsche volk, met uitzondering van de fascistische gelederen, bereid. Toen dus behalve katholieken, protestanten, socialisten, ook communisten tot het comité toetraden, is de suggestie gewekt, als zou de actie van de laatstgenoemden zijn uitgegaan of door hen worden beheerscht. Ik weet, dat deze suggestie onjuist is. Ze werd versterkt door de gebruikelijke tactiek der N.S.B.: iedereen, die haar, op welken grond dan ook, bestrijdt, voor te stellen als een communist en een onvaderlandslievend mensch. Voor deze tactiek ben ik nooit, en ook nu niet, geweken. Bewijzen, dat ik geen communist ben en dat ik Nederland bemin, behoef ik niet meer af te leggen, en laat ik mij zeker niet afdwingen.
Zonder mij hun motieven kenbaar te maken, of van hun plan hiertoe te verwittigen, traden inmiddels de katholieke geestelijken uit het Comité. Bij monde van Mgr. Poels hebben zij mij later de beweegredenen hiertoe medegedeeld; deze waren van geheel zelfstandigen aard, en beantwoordden niet aan eenig bevel of uitgedrukt verlangen van de bisschoppen. Noch ik, noch mijn medelid prof. Gerard Brom achtten ons hierdoor verbonden, heen te gaan.
Eerst toen ik van gewaardeerde zijde vriendschappelijk vernam, dat naar de meening van den Aartsbisschop onze samenwerking met ongeloovigen een aanleiding zou kunnen geven tot misverstand bij de katholieken, heb ik mij met het Aartsbisdom in verbinding gesteld om mede te deelen,