Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Reine liefd' van de allerreinste,
Zeide hij, Sijbrech, bolle meid.
Wel, zei zij, dat's goed bescheid;
't Huwelijk is op 't allerheinste;Ga naar voetnoot1)
Jan, ik wil 't met u bestaan:
Reine liefd' kan niet vergaan.
Vijftig builen in twee slagen
SmeetGa naar voetnoot2) hem laatst de boze feeks
Met een wakkre sleutelreeks.Ga naar voetnoot3)
Als hij toen begon te klagen,
Zei ze: Jan, wat gaat u aan?Ga naar voetnoot4)
Reine liefd' kan niet vergaan.
Ze heeft een zweep ontboôn uit Polen,
Die ze bij haar kammen hangt;
Als haar dan een lust bevangt,
Zeit ze: Jan, licht op uw zolen;
Hippelt luchtig, onbelaân:
Reine liefd' kan niet vergaan.
Jan bestond zijn wijf te vragen:
Was het u al reine liefd'?
Sijbrech zeide: Ja 't, ontdieft;
Daarom moet gij mij verdragen
Als ik lust heb wat te slaan:
Reine liefd' kan niet vergaan.
Wel, verdraag dan al mijn smijten,
Zeide Jan, en stelde doeGa naar voetnoot5)
Ook een bos met sleutels toe.
En als zij begon te krijten
Kreet hij weer daar tegenaan:
Reine liefd' kan niet vergaan.
Wilt gij reine liefd' doen duren?
Voegt er reine liefde bij;
Want de liefde aan ene zij
Kan in korte tijd verzuren.
Hangt ze beide zijden aan:
Reine liefd' kan niet vergaan.
pieter cornelisz. hooft (1581-1647) |
|