Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdZingzangIk heb het, bij mijn zolen,
Dan eindlijk op mijn huid;
Mijn hartje brandt op kolen,
En springt mijn vel schier uit.
De stralen van uw ogen,
Bestuurd door Venus' kind,Ga naar voetnoot2)
Die doen mij vastGa naar voetnoot3) verdrogen,
Als stokvis in de wind.
'k Heb van de nacht gekreten
Ruim twee paar emmers vol;
'k Heb schier de damp vergeten,Ga naar voetnoot4)
Zo is mij 't hoofd op hol.
'k Heb mijn gekruifdeGa naar voetnoot5) lokken
Zo kaal geplukt om jou,
Dat men uit al de vlokken
Zes ballen maken zou.
Ach moet dit langer duren,
Zo geef ik 't hachje op,
Al zou ik bij mijn buren
Gaan lenen bastGa naar voetnoot6) en strop;
Want ik wil, bij Sint Velten,Ga naar voetnoot7)
Eer sterven als een man,
Dan dus voor u versmelten,
Als boter in de pan.
Ach, laat mijn ongelukken
U porren tot gena;
Zie hoe mijn hart op krukken
U huppelt achterna.
| |
[pagina 263]
| |
Ei, wil dat eens ontvangen,
En koestren in uw schoot,
Wilt gij mij niet zien hangen
Ruim tien jaar voor mijn dood.
w.g. van focquenbroch (1630-1675) |
|