Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Gedachten over het onbestendig gelukGa naar voetnoot1Hoe wonderlijk verkeert des werelds vreugd!
't Zoet wordt gevolgd van bittre ongeneugt,
En geen geluk, hoezeer 't de ziel verheugt,
Of 't is gans ijdel.
Wanneer men zich in volle voorspoed vindt,
Dan denkt men niet op felle tegenwind;
Maar ach, men doolt, want 't los geluk is blind,
En zonder breidel.
Wie gistren nog een tweede Croesus was
Vindt zich vandaag een IrusGa naar voetnoot2), want zo ras
Als 't luk verheft, zo breekt het weer als glas
Onze ijdle hopen.
Wie acht dan nu voortaan, tenzij hij dwaalt,
Zijn staat voor vast, als hij in voorspoed praalt?
Wijl 't wankel rad nu klimt en dan weer daalt
In 't stadig lopen.
O ijdelheid van 't los geluk op aard!
Hij die op u met schrandere ogen staart,
Vindt dat gij niet dan zo een wellust baart
Die maakt ellendig.
En hij die zoekt het allerhoogste goed,
Vertreedt uw eer en glorie met de voet,
En ziet zijn luk in 't eeuwige te-moet,
En dat's bestendig.
w.g. van focquenbroch (1630-1675) |
|