Het goud der gouden eeuw
(1955)–Anton van Duinkerken– Auteursrechtelijk beschermdDe zeeleeuw op de TheemsIk, de koning van de Britten,
Ben door de openbare blijk
Gode zelf alleen gelijk,
Dat 's gerustGa naar voetnoot7) en stil te zitten,
Aan te zien, in top gevoerd
Hoe 't zich al rondom mij roert:
Want van Kalis tot aan Doever
Hangt ons waterketen vast,
Dat er niet een enkle mast
Doorsluipt tussen elke oever,
En ons dondrende metaal
Brandt al 's aardrijks kusten kaal.
ThetisGa naar voetnoot8) offert ons haar volle
Schoot van schatten overlaân,
En de vader Oceaan
Moet zijn wateren vertollen,Ga naar voetnoot9)
Zwichten voor ons zeegeweld,
Dat de zeegoôn wetten stelt.
Zo sprak Karel, trots gezeten
Op de troon, waar onlangs prat
Zijn onthalsde vader zat,
Doch die treurrol scheen gesleten,
Schoon de stam van Stuart leert
Hoe het wereldsdom verkeert.Ga naar voetnoot10)
| |
[pagina 125]
| |
De Allerhoogste, die met wenken
In een ogenblik het al
Wat zich opblaast brengt ten val,
En verwaandheidGa naar voetnoot1) in kan schenkenGa naar voetnoot2)
Wat zij anderen bereidt,
Hoorde deez' vermetelheid.
Hierop bruist de vloot der Staten
Naar de Theems, waar Brittenland
Trots zijn ijzren keten spant.
Maar wat kan een keten baten,
Als de Leeuw van Holland brult,
En de zee met doodschrik vult?
Hij rukt staal als rag aan flarden,
Sloopt kastelen langs het strand,
Steekt met zijn gezicht de brand
In de schepen. Wie kan 't harden!
Voor het vuur van 't leeuwenoog
Vliegt het magazijn omhoog.
Karel, die de trotse schepen
Zaagt verbranden in uw nest,
En uw zeeslot, 's nabuurs pest,
Met een klauw naar Tessel slepen,
Zeg me, o scherpe waterroe,
Hoe was toen uw hart te moe?
Toen de Zeeleeuw uwe standerd
Streek en zonder schrik en schroom
U braveerde op uwe stroom,
En Breda, van toon veranderd,
Leerde zwichten voor deez' kans,Ga naar voetnoot3)
Van onsterfelijke glans?
Riddert vrij met kousebanden:
Ruiter, Gent, en Ruwaert Wit,
Tonen u het rechte pit
Van 's lands adel, die de tanden
Die verwaande hoogmoed biedt,
Die noch God noch mens ontziet.
joost van den vondel (1587-1679) |
|