Inleiding
Toeleg op de geschiedenis der Nederlandse dichtkunst lijkt mij alleen verantwoord door het oprechte verlangen om vergeten schoonheid van vroeger toe te voegen aan de nog heden bekende - òf door de behoefte om het diepst der ziel van eigen landgenoten te verstaan. Beide begeerten vloeiden vanzelf ineen, toen ik de opstellen neerschreef, waaruit ik dit boek heb gevormd. Daardoor is het, buiten mijn bewusten opzet, geworden tot een geloofsbelijdenis in de goede eigenschappen van de Nederlandse mens. Ik heb hem lief, zoals ik hem in zijn verzen gevonden, en in mijn opstellen getekend heb: - niet als een kenner en doorvoeler van het welhaast mateloze in de vreugden en smarten der aarde, doch als een stille, op zichzelf terug-gevallen sterveling, dikwijls geplaagd door zijn godsdienst, een enkele maal tot waarachtige jubel vervoerd door zijn eigen vroomste gepeinzen en bijna altijd schuchter bij het zien der schoonheid. De Hollandse dichter is doorgaans een mens, die zingend zijn stilten belijdt. Om deze trek vooral geloof ik, dat men van een waarachtig Nederlandse dichtkunst spreken mag.
De meeste der hierachter afgedrukte studies zijn ontstaan als boekbesprekingen, zodat de keuze der behandelde figuren niet geheel vrij was, doch afhankelik bleef van publicaties, door derden gedaan. Toch is zij niet gans onpersoonlik en kan men dit werk niet beschouwen als het uitsluitend resultaat van zekere toevalligheden. Met bizondere aandacht volgde ik die uitgaven uit de laatste jaren, waarin minder bekende dichters uit het