'De diachrone studie van Middelnederlandse teksten'
(1989)–A.M. Duinhoven– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| ||||||||||
De diachrone studie van Middelnederlandse tekstenA.M. Duinhoven (Universiteit van Amsterdam) | ||||||||||
1. InleidingWanneer we ons bezinnen op de ‘stand en toekomst van de Middelnederlandse letterkunde’, zullen we ook moeten bezien hoe het gesteld is met het wetenschappelijk onderzoek van de teksten die het studieobject van de letterkunde vormen. En gezien de aard van de Middelnederlandse tekstoverlevering ontkomen we niet aan een beschouwing van de resultaten en mogelijkheden van de diachrone tekststudie. Deze verwaarloosde tak van wetenschap, meestal tekstkritiek of tekstreconstructie genoemd, wordt laag gewaardeerd en kent nauwelijks beoefenaren. Het is de vraag, of daar op korte termijn verandering in zal komen. Maar als excuus aan toekomstige generaties vakgenoten wil ik trachten de oorzaken op te sporen die de ontwikkeling van dit vakgebied belemmeren. | ||||||||||
2. De grote omvang van het vakgebiedDe studie van de Middelnederlandse letteren heeft vele facetten, die tot keuze en specialisatie dwingen. In het onderstaand schema is de tekststudie centraal gesteld, die men met verschillende doeleinden en methoden kan beoefenen: vanuit synchroon dan wel diachroon perspectief, in het bijzonder gericht op de auteur, op het literaire werk zelf of op het publiek. Met tekststudie verbonden zijn de schriften boekwetenschappen: | ||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||
Men kan geen tekst lezen zonder kennis te hebben van de taal waarin die tekst is geschreven. En men kan geen tekst begrijpen zonder kennis van de feiten waarover die tekst handelt. Voor een volledig tekstbegrip is een volledige kennis vereist van zowel de taal als de feiten, maar over die kennis beschikt geen mens meer. We moeten ons bij tekststudie, net als bij andere vormen van historisch onderzoek, noodgedwongen tevreden stellen met een onvolkomen interpretatie. Het is daardoor verleidelijk van de nood een ondeugd te maken door bewust af te zien van een grondige studie van taal of feiten. Het is niet mogelijk aan alle hierboven geschematiseerde deelgebieden en onderlinge verbanden evenveel aandacht te schenken. Wie zou zich in zijn korte leven zoveel diverse kennis kunnen verwerven? Men wordt wel gedwongen tot kiezen en zo specialiseert men zich in de studie van de middeleeuwse Artes-literatuur, van een literair genre als de Arthur-romans, of men selecteert en interpreteert literaire teksten als bronnen van kennis voor de geschiedenis van de Nederlandse cultuur. En daarbij verschuift het zwaartepunt van tekst naar historie en dient de tekstinterpretatie het onderzoek naar de historische werkelijkheid. Op vergelijkbare wijze worden de teksten ook dienstbaar gemaakt aan taalkundig onderzoek van allerlei aard. De studie van de Middelnederlandse letteren biedt een grote diversiteit aan specialisatiemogelijkheden. En gelukkig is de belangstelling ook gespreid, zij het niet gelijkmatig. Taalkundige studies over het Middelnederlands zijn zeldzamer dan literaire bijdragen,Ga naar voetnoot1 en wanneer afzonderlijke teksten object van onderzoek vormen, overheerst de synchrone en letterkundige benadering. Hoewel teksten de bron vormen voor bijna alle onderzoek op het gebied van de mediëvistiek, vindt de filologische, op een nauwgezette taalkundige interpretatie gebaseerde diachrone tekststudie, weinig beoefenaren. Dat lijkt me vooral te wijten aan de volgende omstandigheid. | ||||||||||
3. De oppositie tussen taal- en letterkundeDe toenemende specialisatie heeft er toe geleid dat in onderwijs en onderzoek een tweedeling is ontstaan tussen de taalkunde enerzijds en de letterkundige en cultuurhistorische disciplines anderzijds. Dat heeft tot een scherpe scheiding geleid in onderzoek en onderwijs. Taalkundige publikaties zijn voor letterkundigen niet of nauwelijks toegankelijk en taalkundigen zijn niet in de letterkunde geïnteresseerd. Er heerst een zeker antagonisme tussen de twee verwante disciplines, al zijn ze beide uit de filologie voortgekomen en al baseert men zich op dezelfde bronnen. | ||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||
Studenten worden al vroeg gedwongen een keuze te maken. Wie historische taalkunde studeert, heeft met letterkunde hoegenaamd niets van doen, en de taalkundige opleiding van letterkundig georiënteerde mediëvisten is beperkt tot een simpele cursus Middelnederlands. Waar blijft bij deze breuk de wetenschappelijke studie van historische teksten, het studiegebied dat taal- en letterkunde gemeenschappelijk hebben? De filologie is niet moeilijker dan welk ander specialisme ook, maar ze vergt een combinatie van taal- en letterkundige belangstelling en vaardigheden. Daardoor past de filologie niet in de bestaande tweeledige structuur. In de huidige constellatie ontbreekt een opleiding tot filoloog. Er zijn geen daartoe aangestelde docenten, geen leerstoelen. Individuele onderzoekers kunnen zich wel op de filologie toeleggen, maar er is voor hen geen carrièreperspectief, en zij moeten het stellen zonder de steun en aanmoediging van vakgenoten. Filologen plaatsen zich buiten de gevestigde orde. Hun werk is voor letterkundigen te detaillistisch en taalkundig, en voor linguïsten is filologie letterkunde of op zijn best een inferieur soort taalkunde. In het algemeen wordt de eigen tijd gezien als het toppunt van beschaving. Vanuit de hoogte kijken we terug op de ontwikkelingen die tot de huidige situatie hebben geleid. Zo bestaat ook de neiging de verhoudingen binnen ons vakgebied te zien als het positieve resultaat van een natuurlijk selectieproces, waarbij het wetenschappelijk waardevolle het overbodige en onderontwikkelde heeft verdrongen. Wanneer zowel taal- als letterkundigen de filologie slechts een marginale rol toedenken, kan deze discipline toch niet veel waard zijn? Toch twijfelt men wel eens aan het eigentijdse gelijk. De afstand tussen taal- en letterkunde wordt door menigeen betreurd en het verdwijnen van de filologie ervaren velen, vooral letterkundigen, als een gemis. Het besef niet thuis te zijn in een sector van het eigen vakgebied kan een gevoel van vervreemding veroorzaken. Daardoor wordt het onderzoek dat niet met de eigen denk- en werkwijze strookt, licht als bedreigend ervaren; en dat roept emotionele weerstanden op. Uiteraard kan men niet erg enthousiast zijn over onbehaaglijk stemmende publikaties. En doet men er dan wel goed aan die ongemakkelijke tekstuitgaven en studieboeken in het onderwijs te gebruiken? Ook al gaat het niet om moeilijke lectuur, is het verstandig studenten met controversiële inzichten te belasten? Overwegingen van deze aard liggen, naar ik meen, ten grondslag aan vele mondelinge en schriftelijke reacties op tekstkritische publikaties, die mij in de loop der jaren bereikt hebben. Ik onthoud mij van gedetailleerde verwijzingen; men kan alle argumenten vinden in de gepubliceerde recensies en replieken. Het is m.i. noodzakelijk teksten te onderzoeken in diachroon perspectief, met gebruikmaking van alle beschikbare, ook taalkundige middelen.Ga naar voetnoot2 Daarmee kunnen gelukkig | ||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||
velen instemmen. Eensgezindheid levert echter geen stof tot discussie op. Ik wil daarom aandacht schenken aan enkele tegenargumenten, zoals die telkens weer naar voren worden gebracht. Allereerst ga ik in op de tegenstelling tussen synchroon en diachroon tekstonderzoek (par. 4); vervolgens op het verwijt dat tekstreconstructie een subjectieve bezigheid zou zijn (par. 5). Het streven naar objectiviteit speelt een rol bij de voorkeur voor het stamboom-onderzoek en de verwerping der emendatio (par. 6). Tenslotte wordt overwogen, of de onvermijdelijke imperfectie van tekstkritisch onderzoek voldoende reden vormt om van diachrone tekstinterpretatie af te zien. | ||||||||||
4. Synchronie of diachronie: een vrije keus?Voor vakgenoten behoeft het geen betoog dat Middelnederlandse literaire werken, die ons in jonge en gehavende redacties zijn overgeleverd, de sporen vertonen van de tekstoverlevering. Maar men kan zich op het standpunt stellen dat een bewaarde redactie toch op zeker moment als tekst gefunctioneerd heeft en lezers heeft gehad, waardoor men zich met recht tot studie van de bewaarde redactie kan beperken. Wanneer men de tekst als middel gebruikt om letterkundige of cultuurhistorische dan wel taalkundige doelstellingen te verwezenlijken, zal het toch niet nodig zijn eerst een veelomvattende en tijdrovende diachrone studie te verrichten met een per saldo onzekere uitkomst, voordat men aan zijn eigenlijke onderzoek kan beginnen? Nee zeker niet. In vele gevallen kan met een oppervlakkige en synchrone interpretatie van teksten worden volstaan. Maar men trekke daaruit niet de conclusie, dat diachroon onderzoek dus overbodig is. De synchrone interpretatie kent duidelijke beperkingen, waarvan de onderzoeker zich bewust moet zijn. Elke in handschrift bewaarde tekst is het toevallige resultaat van een min of meer gecompliceerde overleveringsgeschiedenis, waarin behalve de auteur ook kopiisten, afschrijvend, corrigerend en bewerkend, en eventueel drukkers een rol hebben gespeeld. Indirect kunnen ook de wisselende categorieën lezers, luisteraars en opdrachtgevers een bijdrage hebben geleverd in de ontwikkeling die de tekst heeft doorgemaakt. Zolang men zich beperkt tot de informatie die de overgeleverde tekst bevat en tot het publiek van deze toevallige redactie, is er geen vuiltje aan de lucht. Maar van uitspraken over de auteur, zijn intenties en techniek, over de compositie van de tekst moet men zich onthouden. Ter verklaring van de tekst mogen slechts feiten worden gebruikt uit de tijd van het handschrift. De situatie van ontstaan moet buiten beschouwing blijven. En ook over de receptie van het oorspronkelijke werk en van de tussenliggende fasen valt zonder nader onderzoek niets te zeggen. Met de vergelijking van versies en het onderzoek van bronnen, van beïnvloeding en ontlening | ||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||
begeeft men zich op glad ijs, daar niet de toevallige redactie maar het literaire werk in een of meer andere gedaanten object van onderzoek zou moeten vormen. Kortom, wie zich om welke reden ook beperkt tot een oppervlakkige interpretatie van teksten, moet niet verder willen springen dan zijn polsstok lang is. Zoveel heeft het diachrone onderzoek wel duidelijk gemaakt, dat literaire teksten krasse ontwikkelingen konden doormaken. Auteurs zouden hun ogen uitwrijven wanneer ze de gedeformeerde jonge redacties konden zien. Hoewel men dus bij allerlei vormen van onderzoek tekstreconstructie kan vermijden, moet iedere mediëvist rekening houden met de onloochenbare resultaten van de diachrone tekststudie door een verantwoord gebruik te maken van de overgeleverde teksten. Er zijn echter ook vormen van onderzoek waarbij men niet om de tekstontwikkeling heen kan en men wel gedwongen wordt tot diachrone studie. Wie zich richt op de auteur, op zijn techniek, op de compositie van het literaire werk, op het oorspronkelijke publiek, wie de bronnen tracht te achterhalen waarop de schrijver zich heeft gebaseerd, wie de vertaling wil vergelijken met de voorbeeldtekst, of de verhouding wil bepalen tot vreemdtalige versies, moet zich wel afvragen hoe het origineel er heeft uitgezien. Wie, geconfronteerd met de diverse lezingen in verschillende redacties, wil bepalen wat er aanvankelijk werd meegedeeld, wordt gedwongen tot reconstructie. Wie een overgeleverde tekst tot in alle details wil begrijpen en verklaren, zal stuiten op eigenaardigheden die een onderzoek naar mogelijke veranderingen noodzakelijk maken. Er is hier geen sprake meer van een vrije keus: tekstkritiek moet. Elke overgeleverde Middelnederlandse tekst heeft een diachroon aspect. Net als in de taalkunde geldt: geen synchronie zonder diachronie. Dat houdt in, dat er methoden moeten worden ontwikkeld die het mogelijk maken verdwenen lezingen te reconstrueren. De noodzaak van diachrone tekststudie, methodologisch en toegepast onderzoek, is niet te loochenen. Waarom dan geen tekstkritiek? | ||||||||||
5. Subjectiviteit en objectiviteitAls grootste bezwaar tegen diachrone tekststudie wordt steeds weer de subjectiviteit genoemd, de oncontroleerbaarheid van de resultaten. Dit bezwaar geldt minder de recensio- dan de emendatiofase, over welk onderscheid hieronder wordt gesproken. Tekstreconstructies zijn per definitie hypothesen, en dit hypothetische karakter vormt voor velen een voldoende argument om diachroon onderzoek onwetenschappelijk te achten. En wanneer tekstreconstructie niet op wetenschappelijk verantwoorde wijze beoefend kan worden, behoeft men er ook geen aandacht aan te schenken. Van de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van teksten moet dus jammer genoeg worden geabstraheerd. Het heeft bij de huidige stand van wetenschap geen zin daar geleerd over te doen! | ||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||
Men zou bij dezelfde redenering ook tot de tegengestelde conclusie kunnen komen: wanneer we ten aanzien van de tekstgeschiedenis slechts onze handen in de lucht kunnen steken, wordt het hoog tijd met vereende krachten een wetenschappelijk verantwoorde methode van tekstreconstructie te ontwikkelen. Naar ik meen, is het echter met de wetenschappelijke tekstkritiek niet zo treurig gesteld. Hoewel er in methodologisch opzicht ongetwijfeld verbeteringen kunnen worden aangebracht, is het reeds nu mogelijk op systematische wijze te komen tot verantwoorde diachrone interpretaties, die resulteren in controleerbare reconstructies. Laten we vooropstellen, dat tekstreconstructie een vorm van interpretatie is. Bij elke interpretatie worden verbanden gelegd tussen feiten van verscheidene aard, die niet als een herkenbare eenheid gegeven zijn. Een interpretatie, die alle ter zake doende feiten moet omvatten, is aanvaardbaar wanneer de veronderstelde verbanden met bekende patronen overeenstemmen. Hoewel dus de met elkaar in verband gebrachte feiten uniek kunnen zijn, moeten ze naar hun aard, wat hun categoriale eigenschappen betreft, verbindbaar zijn. Vaak zijn er verschillende interpretaties mogelijk, die steunen op verschillende bekende netwerken. Naarmate het aantal feiten dat met elkaar in verband wordt gebracht, groter is en het netwerk ingewikkelder, stijgt de kans dat een interpretatie die alle feiten omvat, ook de enig mogelijke is. Voor historische interpretaties, al dan niet op teksten gebaseerd, geldt als complicerende factor de omstandigheid, dat we moeilijker kunnen uitmaken welke feiten bij een interpretatie moeten worden betrokken. In de selectie van feiten, die door voorgaande interpretaties en ervaringen wordt gestuurd, ligt een subjectief element. En door verschillende keuzen kan men tot verschillende interpretaties komen, die niet alle historisch juist kunnen zijn. Deze onvermijdelijke beperking geldt voor elke historische interpretatie, voor alle verklarende verbanden die we leggen tussen feiten in het verleden, dus ook voor taalkundige beschrijvingen, cultuurhistorische interpretaties, letterkundige overzichten, én voor de verklaring van overgeleverde teksten. De hierboven beschreven subjectiviteit is dus eigen niet alleen aan de diachrone, maar ook aan de synchrone interpretatie van historische teksten. Maar, zal men hier tegenwerpen, bij synchrone interpretatie baseert men zich tenminste op een reële, objectief waarneembare, tekst, terwijl een diachrone interpretatie juist gericht is op de reconstructie van een tekst die niet meer bestaat. Dat verhoogt toch de subjectiviteit, de willekeur, de oncontroleerbaarheid? Naar ik meen, is het tegendeel waar. De vergelijking tussen synchrone en diachrone tekstinterpretatie valt voor de laatste gunstig uit.
| ||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||
Hoewel dus het subjectieve element dat in alle vormen van historische interpretatie aanwezig is, ook in tekstreconstructie kan worden aangewezen, is deze vorm van tekstonderzoek niet extra subjectief, oncontroleerbaar of willekeurig. Integendeel, verantwoorde diachrone interpretaties munten uit door de veelheid en diversiteit van feiten die in de verklaring worden betrokken, en door de explicietheid, dus controleerbaarheid van het betoog. | ||||||||||
6. Recensio en emendatioWanneer er van een werk verscheidene redacties zijn overgeleverd, wordt men gedwongen tot een keuze uit de varianten. De vergelijkende studie der redacties, de ‘recensio’, lijkt minder subjectief dan de reconstructie van verloren gegane lezingen, de ‘emendatio’. Toch is ook hier interpretatie vereist: hoe kan men anders vaststellen welke lezing de oudste is? Om te vermijden, dat bij elk verschil in lezing moet worden gewikt en gewogen, | ||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||
is men er reeds in de vorige eeuw toe gekomen stambomen op te stellen waaruit de onderlinge verhouding der redacties blijkt. Zo kunnen hele redacties als van secundair belang terzijde worden geschoven en andere op de voorgrond geplaatst. De graden van verwantschap tussen de redacties kunnen worden vastgesteld op basis van gemeenschappelijke veranderingen. Wanneer twee redacties eenzelfde jongere lezing bevatten, waarvan het herhaalde ontstaan onaannemelijk is, moet de tekstverandering in een aan beide bronnen voorafgaande redactie hebben plaatsgevonden. Hoe solide dit principe ook zij, de vaststelling van wat een jongere lezing is, berust op interpretatie. De angst voor subjectiviteit nu heeft tot pogingen geleid de rol van de interpretatie in de recensio te verkleinen. Op verschillende wijzen heeft men getracht de verhouding der redacties te bepalen niet op grond van beredeneerde gemeenschappelijke veranderingen, maar van waarneembare overeenkomsten en verschillen.Ga naar voetnoot3 Men wil zich dus baseren niet op gemeenschappelijke jongere lezingen, maar op gemeenschappelijke lezingen zonder meer. Uiteindelijk doet iedereen dat die zich een eerste indruk van redacties verschaft. Wanneer de overeenkomsten tussen twee handschriften groot en de verschillen klein zijn, plaatst men die tezamen tegenover redacties met duidelijke afwijkingen. Door dit vergelijkende onderzoek uit te breiden, te systematiseren, te intensiveren en te mechaniseren stelt men de interpretatie weliswaar uit, maar men ontkomt er niet aan tenslotte te bepalen wat de tekstverschillen waard zijn. Om de verhouding der gegroepeerde redacties tot het origineel te bepalen, is er uiteindelijk maar één middel: een verantwoorde interpretatie van de tekst. Waarom zou men daar dan niet meteen mee beginnen? Het recensio-onderzoek is voor de neerlandistiek van betrekkelijk gering belang, doordat er van de meeste literaire werken zo weinig redacties zijn overgeleverd. Voor elk tekstkritisch onderzoek geldt trouwens, dat men uiteindelijk toch in de emendatio-fase belandt. Het wetenschappelijk onderzoek kan zich niet tot de veiliger geachte recensio beperken. Dat behoeft echter niemand te verontrusten, want na het voorbereidende werk waarbij men de redacties groepeert, is er geen wezenlijk verschil tussen de studie van overgeleverde varianten, de recensio, en het verdergaande tekstkritische onderzoek, de emendatio, waarbij men niet-overgeleverde varianten bestudeert:
| ||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||
Wil men uit angst voor subjectiviteit tekstinterpretatie vermijden, dan moet men dus van álle vormen van (diachrone) tekstkritiek afzien, en ook van de (synchrone) interpretatie van teksten zoals ze zijn overgeleverd. Wie zou dit rigoureuze standpunt willen innemen? De filologie als wetenschappelijke discipline zou hiermee ophouden te bestaan. Het onderzoek van teksten uit het verleden zou uitsluitend aan amateurs worden overgelaten. Zou dat een wenselijke ontwikkeling zijn? | ||||||||||
7. De onvolmaaktheid van het onderzoekWaarom zou men aan de diachrone tekstinterpretatie eisen stellen die op grond van de aard van het object niet kunnen worden verwezenlijkt? Zou men niet beter de beperkingen onder ogen kunnen zien die de historische wetenschappen in het algemeen en de tekstinterpretatie in het bijzonder eigen zijn, en trachten binnen de mogelijkheden die het vak biedt, te komen tot de best mogelijke resultaten? Waarschijnlijk kan aan de methode nog wel wat worden verbeterd, en we moeten onze uiterste best doen fouten en tekorten in de toepassing te voorkomen, maar de volmaaktheid zal nooit worden bereikt. Al zijn we geneigd naar perfectie te streven, we moeten met het optimale tevreden zijn. Hier geldt zeker dat een half ei beter is dan een lege dop. Steeds opnieuw worden de onbewijsbaarheid van een reconstructie, de onzekerheden ten aanzien van de oorspronkelijke vorm, het partiële herstel van redacties en het hypothetische karakter van alle tekstkritiek aangevoerd om de onmogelijkheid van diachrone tekstinterpretatie aan te tonen. Kan men bovendien de vinger leggen op incidentele fouten in het onderzoek, dan lijkt er alle reden om wetenschappelijke tekstreconstructie een fictie te achten. Diachrone tekstinterpretatie is echter meer dan de vaststelling van verloren varianten. Ook wanneer een oudere lezing niet of maar gedeeltelijk hersteld kan worden, en zelfs wanneer er een verkeerde keus wordt gemaakt, kan de interpretatie-procedure vruchtbaar zijn. Het gedetailleerde onderzoek, waarbij de overgeleverde tekst grondig wordt geanalyseerd, waarbij bezwaren worden uiteengezet en gewaardeerd, waarbij mogelijke ontwikkelingen de revue passeren en verschillende verklaringen | ||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||
worden overwogen, vergroot het inzicht in de historische tekst en daarmee in de werkelijkheid waarbinnen die tekst functioneerde. Naast de andere historische wetenschappen levert de diachrone tekstinterpretatie daarmee een eigen bijdrage tot het behoud en de groei van onze kennis van het verleden. En door de gedetailleerdheid van het betoog en de explicietheid der verantwoording, slaat de tekstreconstructie tussen de historische disciplines in wetenschappelijk opzicht geen slecht figuur. | ||||||||||
8. De toekomst van de filologieWijden we tot slot en in overeenstemming met het thema van het symposium een gedachte aan de toekomst. Wanneer ik de verhoudingen binnen ons vakgebied goed inschat, liggen behoud en ontwikkeling van de filologie in handen van de letterkundigen. De taalkunde heeft alle belangstelling in tekstonderzoek verloren. Het zullen dus de literair-historici moeten zijn, die zich zoveel ervaring in de Middelnederlandse taalkunde verwerven als voor diachrone tekststudie nodig is. Nu is het realistisch noch zinvol te wensen, dat de op dit moment actieve literaire onderzoekers, die hun eigen specialismen hebben ontwikkeld, zich massaal op de filologie zouden toeleggen. Maar zij kunnen wel het klimaat scheppen, waarin het voor jonge vakgenoten aantrekkelijk wordt zich in dit wetenschappelijke ambacht te bekwamen. Er zou al veel gewonnen zijn, wanneer men het vakgebied der filologie als zodanig zou erkennen en respecteren. Ook wie de filologie niet beoefent, zal rekening moeten houden met de resultaten. Ziet men voor zichzelf af van diachroon tekstonderzoek, dan zal men de beperkingen moeten aanvaarden die een synchrone benadering van teksten met zich meebrengt. Ik verwijs naar wat daarover in par. 4 is opgemerkt. Van het grootste belang is het onderwijs. Het is niet eenvoudig studenten op te leiden in een vak dat men zelf niet beoefent. Men kan moeilijk enthousiast zijn over onderzoek waarmee men geen affiniteit heeft. Vanwege het onmiskenbare belang van diachroon tekstonderzoek meen ik dat studenten desalniettemin de gelegenheid moet worden geboden kennis te maken met het vakgebied, met praktijk en methode. Daarmee wordt de mogelijkheid open gehouden, dat jonge onderzoekers de filologie nieuwe impulsen zullen geven. Het is niet aan ons uit te maken hoe deze tak van wetenschap zich in de toekomst zal ontwikkelen. Wij moeten wel de voorwaarden scheppen, waardoor groei en bloei mogelijk zijn. | ||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
DiscussieverslagDe discussie betrof de tegenstelling diachronie-synchronie en de objectiviteit van de methode-Duinhoven Van Dijk is van oordeel dat Duinhoven de tegenstelling tussen de synchrone en diachrone benadering van teksten te dik in de verf zet. Bij synchrone analyse zou men volgens het discussiestuk geen uitspraken over auteur, compositie van het werk, enz. meer mogen doen. Van Dijk vraagt zich af of een gereconstrueerde en dus onbestaande tekst dergelijke uitspraken wèl toelaat. Duinhoven repliceert dat een middeleeuwse tekst per definitie een diachroon gegeven is, zodat de tekststudie diachroon moet gebeuren. Hij is het er nochtans mee eens dat niet elke benadering van de tekst eenzelfde mate aan voorstudie vereist. Maar omdat in literaire teksten zowel aan de vorm als aan de inhoud bijzondere zorg is besteed, kunnen ze niet als loutere gebruiksteksten, zoals b.v. rekeningen, bestudeerd worden. Niet een diachrone maar een synchrone benadering vereist dus een verantwoording. Van Dijk merkt bij deze uiteenzetting op dat de kennis die de diachrone onderzoeker vergaart ook aan de middeleeuwse lezer ontging. Hij vraagt of men voor de interpretatie van het oorspronkelijke werk dan eerst de tekst moet reconstrueren en pas daarna interpreteren. Duinhoven antwoordt dat precies het reconstructiewerk de interpretatie is: men moet de ontwikkeling van de tekst in de interpretatie inbouwen. Het is fout te geloven dat men de oorspronkelijke tekst van de auteur zou kunnen reconstrueren. Maar zelfs als de reconstructie later verkeerd blijkt te zijn, dan is ze nog zinvol voor de tijd van het onderzoek geweest. De enige manier waarop we met het verleden bezig kunnen zijn, is immers door te proberen de lacunes in de gegevens met hypotheses op te vullen. Ook voor de interpretatie van oude literatuur gaat men op deze manier te werk. De onzekerheid bij diachrone tekststudie is dus niet verschillend van deze in andere deelgebieden van het literairhistorische onderzoek. | ||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||
Ook Pleij trekt de significantie van de oppositie diachroon-synchroon in twijfel. Elke onderzoeker stelt immers de vragen die Duinhoven enkel aan de diachrone tekstbenadering toeschrijft. De vraag is hoe ver het diachrone onderzoek moet gaan. Is dat tot aan de gereconstrueerde tekst? Duinhoven kant zich tegen de mentaliteit om slechts voor enkele concrete problemen in een tekst aan reconstructie te doen. Het onderzoek moet systematisch gebeuren. Besamusca wijst erop dat de afstand tussen diachronisch en synchronisch onderzoek per tekst varieert. Hoe ver de bewaarde afschriften en de oorspronkelijke tekst uit elkaar liggen, hangt af van de afstand in tijd en van het aantal keren dat de tekst gekopieerd is. In bepaalde gevallen, zoals bij Veldekes Servaes, ging de tekstoverlevering niet met tekstevolutie gepaard en dan kan de synchronicus dus zonder problemen aan het werk. Duinhoven is van oordeel dat het precies de taak van de diachrone taalkundige is om vast te stellen hoe ver kopie en origineel van elkaar verwijderd zijn. Winkelman vindt het bezwaarlijk dat reconstructies niet objectief na te trekken zijn. Duinhoven merkt op dat hij elke stap steeds probeert te verantwoorden. Het vraagt echter van de lezer heel wat geduld om de argumentatie stap voor stap te controleren. De meesten houden dit niet vol. Van Oostrom ziet als centraal probleem in de hele discussie de kwestie hoeveel vertrouwen men de overgeleverde tekst wil gunnen. Zo b.v. wijst het gebrek aan coherentie in sommige teksten er volgens een bepaalde stroming in de mediëvistiek op dat de middeleeuwer een ander esthetisch principe hanteerde. Duinhoven is het ermee eens dat hier een probleem zit. Hij beklemtoont echter dat de beoefenaar van tekstkritiek zich nooit door één enkele anomalie laat leiden, maar zich integendeel op een netwerk van aanwijzingen baseert.
Carine Lingier
|
|