Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm
(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
met een lichte weerelt
Van gesteente is ommevaan,
Hoewel haar vruchtb're vuist
Geen schepter kruist,
Die met eenen Oegst van Paarle
is overlaân,
Nochtans haar woondoel,
Met geblomt bespreit,
Meer als een Troon-stoel
Yders ogen
| |
[pagina 26]
| |
vleit,
't Gewas,
Zelfs 't gras,
En lover-ruigt,
Verheugt,
Aan de jeugt haar waardigheden tuigt.
II.
Karinel
Geleit haar nucht're schapen
Langs het Silviaansche dal;
Maar zie; ai! zie, hoe zoet,
Haar Kloris moet;
Kust en omhelst haar, toont een blij geschal:
Doricell'
En kan geen vreugt meer rapen,
In d'Hoofsche ydelheit,
Komt afgedwaalt ter stè,
Daar Karilè
Met Floriaan haar grage beesjes weit:
Haar teder Hartje
Voelt een Minne-vonk,
| |
[pagina 27]
| |
Opent haar smartje
Met een zoet gelonk,
Aan dien,
Om wien,
Zij d'Hoofsche pronk
Verliest,
En verkiest,
Voor een Troon, een Linde-stronk.
|
|