Helikon. Bestaande in zangen, kusjes en mengel-rijm
(1645)–Pieter Dubbels– Auteursrechtvrij
[pagina 21]
| |
sprong:
Pan liet zijn gefluit,
En quam op 't geluit,
Door doornen en hagen tot by haar en drong.
II.
Elk Hardertje quam met zijn Zoetertjen aan,
Haar tuitjes,
Met kruitjes,
En blompjes belaan,
VVaer van dat den daauw
Haar sprenkeltjes, naauw,
Op 't çierlikst' gepeerelt, af waren gegaan.
III.
Ten lijkte geen aartsch' maar een Hemelsche toon,
De bomen,
En stromen,
Zijn tuigen; den DoonGa naar margenoot*
| |
[pagina 22]
| |
Verzuimde zijn zwier,
Door 't juichend' getier:
Dog Filidaas gorgeltje spanden de kroon.
|
|