semble si bien les vocables à écho, retentissants en coruscants, et si mal les pensées, ou embryons de pensée’, dan moeten we leren dat de grootste romancier van die tijd was... Barbey d'Aurevilly! ‘Ce palotin décoratif’, zoals Gide hem genoemd heeft, die buikspreker voor de schoorsteenmantel, met zijn potsierlijke verkeerde beelden, die hij voor juist tracht te verkopen door ze ons voor te hangen met een stentorstem. Het is begrijpelijk genoeg, dat Léon Daudet hem bewondert. Zoals begrijpelijk is dat Léon Daudet Vergilius helemaal apart zet van fenomenaalheid, want deze hofdichter vereerde wèrkelijk Augustinus, zegt hij, en ja, dat is inderdaad al een beetje Charles Maurras en de duc de Guise (of een andere toekomstige koning van Frankrijk).
Mes Idées Esthétiques, over het algemeen banaal, vanzelfsprekend, lustig voorgedragen maar niets nieuws brengend, of als het nieuw is, is het meestal een beetje mallotig, kan als gids in de ‘wereld van het schone’ misschien alleen werkelijk bruikbaar zijn voor een camelot du roi. De amusantste gedeelten zijn - als altijd bij Daudet - de herinneringen aan persoonlijke ontmoetingen, de anecdoten uit de kunstenaarswereld. Als Daudet vertelt dat hij de schoolmeester Ibsen verkiest boven de schoolmeesters Marx en Lenin, kan dat iedereen koud laten die zijn volgeling niet is, want werkelijk, voor een publieke waarheid zelfs is het tè bête. Daudet beschikt èn over cultuur èn over gezond verstand, men luistert naar hem zoals men luistert naar een echte franse café-prater, vol ‘ideeën’, vol geleerdheid, vol rake zetten zelfs, - tot hij op een stokpaard terechtkomt en met precies evenveel ijver zotternijen zegt. Daudet, lid van de Académie Goncourt, onderhoudende lettré, wordt meestal zot als Daudet van de Action Française hem verdringt. Dat gebeurt in dit boek met een gemiddelde van 1 op de 4 of 5 bladzijden; en dat is, bij deze auteur, een nogal gunstig geval.