op dit ogenblik, die in staat is naast een volmaakt verantwoord historisch overzicht: samenvattend of detaillerend, om zo te zeggen in één adem een politiek artikel te schrijven dat de best ingelichte journalist hem niet verbeteren zou. Ik zeg ‘in één adem’, hoewel ik dit natuurlijk niet verantwoorden kan, maar zo lijkt het, van buiten gezien, bij deze altijd parate werk kracht en deze productiviteit.
Wat ik tegen Romein heb, is een soms droge betoogtrant: zinnetjes die nauwelijks meer lopen, die zich als dorre takjes tegelijk kronkelend en stug schijnen te bewegen en nog net correct afknappen vóór de grammaticale gevaren zich doen gelden. Soms ook is het niet meer correct, maar nooit wordt die incorrectheid schilderachtig. Bij Annie Romein, die op de ongegeneerdste wijze met ‘wat’ voor ‘dat’ kan smijten en er met veel meer lust op los praten, komt die schilderachtigheid wel voor.
Maar het verheugende van dit nieuwe boek nu is, dat men de drie portretten door Annie Romein geleverd (die van Geert Groote, Jeroen Bosch en Stevin) nauwelijks qua stijl onderscheiden kan van de andere; het is of de Romeinen hier elkaars teksten hebben doorgewerkt om elkaars gebreken uit te wissen, zonder te vergeten er de eigen deugden voor in de plaats te laten; het is of Jan Romein vaster en zwieriger de pen heeft gehanteerd, Annie Romein bedachtzamer en strakker is te werk gegaan. Als geheel genomen, is dit eerste deel voortreffelijk geschreven, misschien stylistisch het allerbeste dat zij - als groter werk - tot dusver hebben voortgebracht.
Wat de gevolgde historische methode aangaat, een voorwoord licht ons daarover in, en wij beamen zonder bijzonder overtuigd of uit ons doen gebracht te worden. De Romeinen poneren dat ook de marxistische geschiedschrijving ‘de dramatis personae in 's werelds spel’ tot hun recht kan laten komen; en verder: ‘de tegenwerping, die de lezer zal maken, dat het marxisme niet de eerste noch de enige geschiedbeschouwing is, die “verband legt” tussen “grote mannen” en hun tijd, is juist, op zichzelf.’