want hun meesteres brengt haar gezelschap in énen door naar de kamer boven, die zij uitdrukkelijk heeft doen in orde brengen, en daar komt de man niet meer uit... Zo begint het verhaal, en als het beëindigd is, mag het fantastische ervan ons volkomen bevredigen: de geheimzinnige echtgenoot onthult zich dan als orang-oetan.
Men vindt iets dergelijks, hoewel in meer arcadische vorm, in de Candide van Voltaire. Maar daar diende het tot een satiriek-wijsgerige nabetrachting, terwijl Bordewijk volstrekt niet bedoelde ons te doen lachen, maar te doen rillen. Als ik mij niet vergis, heeft hij die eerste vertellingen òf ‘verloochend’ òf zij interesseren hem niet meer. Toch waren zij in hun soort, en al was het dan soms als pastiche van Poe, soms meer lijkend op Hanns Heinz Ewers, niet minder fantastisch dan wat Bordewijk later geleverd heeft. En zij waren ook lang niet slecht geschreven, op hun ‘creepy-story’-manier.
Ik kan mij echter voorstellen, dat de latere Bordewijk, zoveel persoonlijker geworden en - bijgevolg? deze vraag is niet zomaar te beantwoorden - veel literairder, die vroegere productie te bellettristisch vindt om er nog veel voor te voelen. De schrijver van Bint, van Rood Paleis, van De Wingerdrank nu, waarin verscheidene aparte verhalen (ook reeds vaak apart besproken) werden bijeengebracht, is iemand die zich verdiept heeft en verfijnd, en het ene na het andere in de wrijving tussen persoonlijkheid en talent heeft veroverd. De gemakkelijke fantasie van vroeger werd gravender maar daardoor dieper, enger maar daardoor scherper en treffender. Na het vreemde en monsterlijke te hebben doorgefladderd in de wereld, ontdekte Bordewijk de kelders van zijn eigen wereld.
Hij zag er zich in gevangen, de holbewoners die hij vroeger van buiten bekeken had, al was het door een getralied raampje, hij ging er nu zelf toe behoren. Hij ontdekte dat zijn kelders bevolkt waren met monstergezichten, bovenal dáármee, en hij raakte zozeer onder de druk van dit gezelschap, dat ook zijn fantasie er een beetje door werd platgedrukt. Als men Bint herleest, verwondert men zich dat dit quasi-uit-vondsten-