genover de moraal in wat men noemt ‘intellectuele kringen’ van deze tijd, maar ook een goed begrip van hoe een schrijver zich te gedragen heeft, die niet a priori anti-intellectueel wenst te doen, en toch graag gelezen zou worden door een ruimer publiek.
De flair van Ferdynand Goetel lijkt mij in deze branche van het schrijverschap boven twijfel verheven; de critiek trouwens zou het laatste restje van twijfel opheffen en werd zeker niet voor niets voor in het boek zelf afgedrukt. De inleiding van Galsworthy is een meesterstukje van nietszeggende - voor het ruimere publiek dus alleszeggende - banale lof. Hij heeft het over de bedrevenheid van Goetel, die op een zo gloednieuwe manier twee verhalen dooreen wist te mengen (het heden in dagboekvorm, met een ‘ik’ als hoofdpersoon, het verleden in romanvorm met zekere Tadeusz als vertegenwoordiger van deze zelfde ‘ik’), hij roemt het samenvallen van de twee verhalen tegen het eind en zou ‘een onervaren schrijver beslist niet willen aanraden’ zich aan een dergelijk experiment te wagen.
Dit alles is opperbest en voor een deel zelfs waar. Ook technische bedrevenheid heeft de poolse schrijver waar het hier om gaat zonder enige twijfel, en het versmelten van zijn twee verhalen aan het eind is inderdaad lang niet onhandig uitgevoerd. Maar zo origineel als het lijkt, is zijn methode niet precies. Integendeel, alle experimenten van de laatste tijd voerden naar een dergelijk resultaat: het in vertrouwen nemen van de lezer, het blootleggen van de arbeid en de aarzelingen van de auteur, zoals die door Pirandello en Unamuno, in de boekhouding-bij-romans (als het Journal des Faux-Monnayeurs van Gide), werden nagestreefd, zijn ook de principes geworden van dit boek, waarvan de portie verleden - de eigenlijke roman dus, die buiten het dagboek valt - op verreweg de meeste plaatsen zo dood is als een pier. De herinnering van de schrijvende ‘ik’ aan zijn krijgsgevangenschap, die telkens gereleveerd wordt door zijn aantekeningen over het heden, heeft die onderbrekingen en contrasten-ter-opheffing hoognodig,