Woord vooraf
Deze notities spreken eigenlijk voor zichzelf. Zij zijn de uiting van een gestoorde intellectueel, een intellectueel (het woord is op zichzelf haast een beschuldiging geworden), gestoord door een grootse tijd. Dat de grootsheid van deze onze tijd evenredig is aan de wijze waarop hij door politiek werd bevracht, weet iedereen. De intellectueel van de notities dus, werd gestoord, omdat de politiek ‘zich met hem bemoeien ging’.
Let wel, niet hij bemoeide zich met de politiek, maar de politiek zich met hem. Hij reageerde slechts. Hij legde in notities getuigenis af van die bemoeienis die niet van, maar tot hem kwam, en van al zijn pogingen om zich te blijven interesseren voor andere onderwerpen, waaronder in de eerste plaats zijn oude liefde, de literatuur.
De vorm nu die hij aan deze tenslotte passieve werkzaamheid gaf, werkte op velen agressief. Groot Nederland, waarin deze notities voornamelijk verschenen, ontving menig protest. Dat men hier met een soort tijdsdocument te maken had, ontging hen juist, die zich toch het meest verslaafd toonden aan de actualiteit. De geest van deze notities deugde niet, was tegelijk tijdgeest en niet tijdgeest; de vorm deugde niet, was niet literair en niet journalistiek genoeg, verwijderde zich te vrijmoedig van het opstel, waarbij, onder welke naam dan ook, de nederlandse geest bovenal baat en vrede vindt.
Het spreekt vanzelf dat iemand die notities schrijft inplaats van opstellen, lui is. Het spreekt vanzelf dat hij zo handelt, omdat hij geen opstellen schrijven kan. Dat hij te ongegeneerd ook met zichzelf bezig is. Dat wat hij hier doet, eigenlijk iedereen wel doen kan.