Verzameld werk. Deel 4
(1956)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermd13Dat is dat. Door allerlei citaten uit brieven van Dekker aan Tine uit de tijd toen de Havelaar geschreven werd, tracht de Schoondochter voorts nog te bewijzen dat Dekker inderdaad nooit aan de Javaan dacht, maar alleen aan zijn eigen positie en hoe daaruit te komen. Dit is opnieuw nogal dom of oneerlijk. Dat Dekker in die dagen, zijn drastische ellende belevend in de brusselse Prince Belge, niet wetend of hij geld genoeg had om zijn hotel te betalen of zijn kachel te vullen etc., in brieven aan zijn vrouw bovendien, in de eerste plaats over hun eigen positie schreef en geen smartkreten slaakte over de arme Javaan die het althans minder koud had, men moet al zeer veeleisend zijn om het anders te verlangen. Hij schreef toen zijn Saïdjah; wie meer verlangt moet dan maar ontevreden blijven; bewezen wordt met al deze citaten niets. Bovendien, ik stel mij niet voor dat Multatuli voortdurend met bloedend hart aan de arme Javanen dacht, en daar gaat het ook niet om: de vraag is of hij hart voor hun toestand had, en daarop geeft zijn werk, behalve voor wreken- | |||||||||||||
[pagina 591]
| |||||||||||||
de Schoondochters en oostindische ambtenaren van het slag De Kock, meer dan voldoende antwoord. Rest nog: vast te stellen of Multatuli, of de bestuursambtenaar Douwes Dekker dus, ter plaatse en toen hij nog niets ‘achteraf’ kon bedenken, blijken heeft gegeven dat de toestand van de Javaan hem ter harte ging, en deze blijken zijn dan, ‘historisch’ en alle wrekende Schoondochters en De Kocken ten spijt, van oneindig groter belang dan citaten uit een correspondentie uit Brussel van eind 1859. Ten overvloede en voor de allerdomsten, allerongelovigsten of alleroneerlijksten, maak ik, na De Man van Lebak, na Multatuli, Tweede Pleidooi en met De Bewijzen uit het Pak van Sjaalman ter perse, het volgende lijstje op van bewijzen dat de ambtenaar Douwes Dekker wel degelijk aan de hierboven gestelde eis voldoet.
| |||||||||||||
[pagina 592]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 593]
| |||||||||||||
Het is zonde van de tijd en de moeite die men eraan besteden moet om wrekende bakerpraatjes te weerleggen, maar enfin, deze lijst is overzichtelijk. Hoe men deze getuigenissen als camouflages zal kunnen behandelen of op andere wijze scheef trekken - goede hemel, voor het Fussoen is er toch altijd nog één getuigenis bij van een authentieke gouverneur-generaal! - zal mij benieuwen, d.w.z. dat ik daarvan nieuwe lering hoop op te doen. Als het waarheidsboek (blz. 86) verder nog poneert dat ik de argumenten van de heer Saks niet heb kunnen weerleggen, zal ik deze zo verklaarbare bewering nu maar opnemen in de waarheid die de wrekende Schoondochter nu eenmaal nodig heeft, het voor de heer Saks betreurend dat zijn ‘argumenten’ en zijn ‘visie’ zich zo goed voor dit opnemingsproces lenen. Ik poneer hier op mijn beurt alleen dat ik ze weerlegd heb, dat ik (zie De Bewijzen uit het Pak van SjaalmanGa naar voetnoot***) nog steeds niet opgehouden ben ze te weerleggen, dat het mijzelf haast vervelen gaat, maar dat ik voor Multatuli deze verveling graag over heb, waar hem zoveel erger is overkomen. Maar misschien dat de Schoondochter - of haar helpers - nog eens resultaten bereiken als ze mijn eigen woorden gaan omkeren, d.w.z. aan mijn woorden hun betekenis geven, zoals gebeurd is op blz. 192 van het waarheidsboek, waar de Schoondochter mij Multatuli zonder verdere nuance een zenuwlijder laat noemen, zoals ze op blz. 244 zonder verdere nuance mijn | |||||||||||||
[pagina 594]
| |||||||||||||
‘afgod’ door mij als leugenaar deed ‘tentoonstellen’. En ook dit citaat werd door de Schoondochter verminkt. Zij laat mij schrijven dat deze zenuwlijder Lebak vindt en zet, critisch, dat ‘vinden’ tussen aanhalingstekens, waar ik geschreven had (De Man van LebakGa naar voetnoot*) dat hij zijn Lebak vond, zoals men zegt: zijn Thermopylae, zijn Waterloo. Maar als ik de Schoondochter ook nog lessen in nederlands zou moeten geven, werd het werk te ondankbaar. Ik geloof tenslotte tòch meer aan domheid. Maar wat doet het er nog toe, bij een zo gelijk resultaat? Men herleze - het gaat daar over dr Pée - op blz. 283 van de Schoondochter de treffende tirade over ‘een zeldzaam ontwikkelde gave om de zaken te verdraaien, citaten uit hun verband te rukken, feiten in verkeerde volgorde te rangschikken, kortom al die trucs te gebruiken, die een in wezen minderwaardige publicatie een schijn van geloofwaardigheid verleenen’... |
|