tent-resident en zei tegen mij: Die mensen van Lebak, Sadjira en Paroengkoedjang, die nu alang-alang [wild gras] snijden, moeten naar huis gezonden worden, - waarop ik zei: Hoe nu? het is nu haast de moeite niet waard, die mensen zijn hier nu al verzameld, als het mag, laat hen dat snijwerk dan afmaken, - waarop de heer adsistent-resident zei: Dat mag niet, ze moeten naar huis gezonden worden; - daarop ben ik naar huis gegaan en die mensen zijn door mij en door de heer controleur naar huis gezonden; desondanks had ik geen hartzeer, want weliswaar
was dit al gewoonte onder vroegere adsistent-residenten, maar het was slechts vrijwillig dienstbetoon en stond niet vermeld in een staat of reglement betreffende de herendiensten. Alleen was ik beschaamd ten opzichte van de hoofden, maar ik zweeg, - doch het is waar dat ik het gevoel had dat de heer adsistent-resident boos op mij was... Wat betreft het in goede verhouding leven met de heer adsistent-resident of niet, daaromtrent kan ik werkelijk nog niets zeggen, omdat de heer adsistent-resident nog hoegenaamd geen orders heeft gegeven aan mij boepati of aan de hoofden, betreffende het werk of het bestuur van de afdeling.
Verder is het ook waar, dat ik maar heel zelden in de woning van de heer adsistent-resident kom, omdat de heer adsistent-resident nooit in mijn woning komt, zodat ik niet bij de heer adsistent-resident aan huis durf komen als het niet voor het werk is, ook omdat ik nog niet weet wat de verlangens zijn van de heer adsistent-resident of hoe zijn aard is.
Voorts is, op Dinsdag 26 Februari, de edele heer resident bij mij aan huis gekomen en heeft mij gevraagd: Leeft de raden adipati in goede verhouding met de heer adsistent-resident of niet, hoe is het, hebt u hartzeer jegens de adsistent-resident of niet?...waarop ik ten overstaan van de edele heer resident heb geantwoord: Over de goede verstandhouding mag ik nog niets zeggen, omdat de heer adsistent-resident nog geen enkele order heeft gegeven betreffende het werk