E. du Perron
aan
E.G. de Roos
Den HaagGa naar voetnoot1., 3 februari 1932
Woensdagavond.
Beplief,
Bouws was uit en AlexisGa naar voetnoot2. was bezet door Fenna de MeyierGa naar voetnoot3. (neen, niet andersom). Ik ben naar Riche gegaan en heb, ook ten jouwen believe, dit antwoordGa naar voetnoot4. geschreven aan Greshoff, dat ik meteen zond naar Helikon. (Krijg ik een goed cijfer van je?)
De Groote Vraag.
Aan Joannes Greshovius van Schaerbeek.
Gij zijt de pessimist der optimisten,
maar prijst het leven alsof ge altijd wist
dat zij die 't smaadden zich verwoed vergisten.
Ik ben onbruikbaar, zelfs als optimist.
Wanneer gij zegt: ‘Ik voel het leven gisten
als wijn en cider’, wil 'k met u geen twist.
Gij lost de vraag op die zoovelen misten,
ik hoor u aan en laat haar onbeslist.
Ik weet alleen: mijn leven is HET leven
niet, en dit mijne ken 'k ter nauwernood.
Gij, die mijn vriend zijt, zult mij licht vergeven
dat 'k hier niet spreek alsof 'k een deuntje floot.
Daarom slechts dit: ik zou mijn leven geven
aan die ik naast mij wenschte bij mijn dood.
Als je dit ook niet nog te lezen krijgt voor het naar bed gaan, dan morgen bij het wakker worden.
Arrividerci.
E.
Ga naar voetnoot5.Of vind je dit als slotregel beter? ‘Aan wie mij zou verzoenen met mijn dood’. Voor den buitenstaander wordt de gedachte dan algemeener, begrijpelijker, en wat men noemt ‘dieper’. Maar daarom juist... (Het idee dat men jou met Jezus zou kunnen verwarren!)