E. du Perron
aan
E. Gobée
Den Haag, 11 maart 1940
Den Haag, 11 Maart 1940.
Zeer geachte heer en mevrouw Gobée,
Dank voor uw brieven. Ik antwoord kort, omdat ik evenals u, mevrouw, door griep bezocht ben; ik heb geprobeerd dit bezoek te negeeren, maar vanaf eergisteravond ben ik daar niet meer in geslaagd. En Donderdagavond a.s. moet ik (met Ter Braak) naar de jongelui van Roepi.Ga naar voetnoot1.
Het deed mij groot plezier te lezen dat de Muze van Jan Compie in uw smaak viel, dank zij hond-achtige tijgers en zoo ook, die ik trouwens speciaal daarvoor erin heb gezet. Het geheel is een bloedig drama, maar niet zonder heel wat komische en nog meer belachelijke kanten. Ik had nog 2 exemplaren van Nix over (beide ingenaaid, helaas); het eene is nu bij u, het andere bij den heer Damsté, en het doet mij oprecht genoegen dat deze exx. zoo'n goed tehuis vonden, allebei.
Het bezoek bij den heer Damsté vond ook ik allerprettigst en boeiend. Als mijn vrouw en ik later in Leiden komen, gaan we daar zeker ook nog onze opwachting maken. Grappig was dat de heer D. Hugo Samkalden als kind gekend heeft. En wat een mooie verhalen over Atjeh weet hij!
Nu nog iets, dat u ernstig moet doen: nl. mijn excuses aanbieden aan uw dochtertje, omdat ik weggegaan ben zonder afscheid meer van haar te nemen. Dat kwam doordat de heer Gobée mij met mijn eigen jas de deur heeft uitgelokt; - maar toen ik buiten was, merkte ik het en ik heb er den heelen dag aan teruggedacht. Kinderen voelen zoo'n verzuim soms erg diep. En uw dochtertje is een allerliefst kind; zelden heb ik een kind gezien dat op zoo'n natuurlijke manier het geluk uitstraalde. Bij zooiets geloof je niet meer aan het effect van opvoeding en gelukkig huisgezin alleen; je gaat gelooven dat er een bizonder gesternte aan te pas moet zijn gekomen. Enfin, maakt u het goed voor mij bij haar!
Mijn vrouw zendt u haar hartelijke groeten. Tot weerziens dus, later.
Steeds gaarne uw
EduPerron