E. du Perron
aan
J.B. Tielrooy
Den Haag, 22 januari 1940
Den Haag, 22 Jan. '40.
Zeer geachte Heer Tielrooy,
Dank voor uw stuk in de Nouvelles LittérairesGa naar voetnoot1.; ik kende het al, en zei al aan juffr. Serrurier, dien avond bij Van Moerkerken, hoe sympathiek ik het vond. U ziet, we zijn roerend in het stadium der sympathiek-vinderij geraakt...
Om u nu dus toch maar gauw weer tegen te spreken: ziet u wel hoe 't voor u altijd literatuur, en deugdelijk onderscheiden tusschen de genres, zijn moet? Om u op weg te helpen met uw kijk op mij, op mijn (al of niet redelooze) voorkeuren, zeg ik u: ik geef 45 Duhamels voor 1 Corbière. Als iemand tegen mij zei: ‘kijk, hè, ik, ik geef je nou 50 Huxley's voor 1 Moby Dick', dan zou ik hem compleet begrijpen; dan zou ik niet tegen hem zeggen: ‘aucun rapport’. Het rapport is niet tusschen Corbière en Duhamel, maar tusschen Corbière en mij, zooals het niet-rapport bestaat tusschen Corbière en Duhamel inderdaad, en naar ik hoop ook tusschen Duhamel en mij.
Overigens, van een ‘bête noire’ geen sprake! Zelden of nooit wordt Duhamel ‘bij ons’ ook maar genoemd. Hij komt pas ter sprake als Premsela of een ander van France-Néerlande ons weer wil doen gelooven dat het zoo'n groot schrijver is.Ga naar voetnoot2. Dat hij ‘klassiek’ is, zegt me niets. Er zijn pittige en vervelende kerels die ‘klassiek’ schrijven, zooals er pittige en vervelende kerels zijn die ‘romantisch’ of nog anders schrijven. Wat ik tegen D. heb - van wien ik toch zeker wel 6 boeken las - is in één woord gezegd: ik vind hem flauw. U vindt hem zelfs geestig, merk ik nu. U ziet hoezeer we verschillen, want hoe zou u mij kunnen leeren geestigheden te proeven, waar ik geen zintuig voor heb; of ik u af-leeren flauwiteiten geestig te vinden, als uw zintuig er nu eenmaal zóó op reageert? - Wat nu de ‘onrechtvaardigheid’ betreft, wat geeft dat eigenlijk? Onrechtvaardig en eerlijk is beter dan je op te schroeven tot een soort edele rechtvaardigheid tegen heug en meug. Als Greshoff, in een landje als Holland, waar bovendien iedereen Duhamel al herkend heeft (et pour cause!), kwaads van hem zegt,Ga naar voetnoot4. welk kwaad wordt D. daarmee berokkend? (Dit zegt nat. niet dat ù niet Gr. te lijf moet, ‘zoo u het hart tot spreken dringt’, ik zal de laatste zijn om dat te zeggen, getuige mijn botsing niet u over La C. Hum.!)
Het is jammer dat u niet in Indië was bij die ruzie die ik niet Zentgraaff had. De brave man heeft overal naar me ‘geïnformeerd’ en was verbluft dat hij 1o maar zóó weinig vond (bovendien had ik geen chef, op wien hij pressie kon uitoefenen), 2o zóó weinig wil had van wàt hij dan over me in de krant zette. Het is hoofdzakelijk gebleven bij ignobel commentaar naast citaten uit Het Land van Herkomst. Na mijn artikel heeft hij 2 × per deurwaarder een antwoord ingestuurd, waarop ik weer 2 × heb geantwoord. Toen was het zoo ver dat zijn beste persvrienden zeiden: ‘laat-ie maar uitscheiden want du Perron spéélt met ‘m’. Het heeft hem inderdaad een heele knak gegeven in zijn vechters- en bullebakken-prestige, en daarom alleen denk ik er nog met vreugd aan terug. Sindsdien heb ik hem nog wel 4, 5 × gehoond, beleedigd, als oud vuil behandeld, er kwam geen kik terug. Als 't u interesseert, kan ik u later het heele ‘dossier’Ga naar voetnoot* nog eens laten zien, want als indische rel en indisch verschijnsel is 't heel geslaagd; iedereen deed er ook aan mee, dominees die kwamen getuigen dat als 't L.v.H. geen pornografie was, nièts pornografie was, enz. Maar 't lamste van alles heb ik toen die lui gevonden die 't heerlijk vonden dat Z. werd afgetuigd maar toch smoezelden van ‘een schrijver als du Perron had zich tot zooiets toch niet moeten verlagen’, terwijl ze, bien entendu, van ‘dien schrijver als du P.’ geen letter gelezen hadden (buiten de krant).
Enfin, over al deze dingen kunnen we beter eens praten, want brieven zouden zóó ellenlang worden.
Ik zal dat stuk over Mult.'s uiterlijk voor u maken, maar belooft u me dan dat die 12 portretten erin komen? Dit is een unieke gelegenheid daarvoor, dus het zou jammer zijn als het maar half-goed gedaan werd.
Ik krijg een aanbieding van Contact om Le Rouge et le Noir te vertalen. Ik zou 't graag doen, maar 't is wel een heidensch werk. Heeft Coster indertijd niet zooiets gedaan? Waar is dat ms. dan gebleven?
Met vriendelijke groeten, hoogachtend,
EduPerron
P.S. Van ‘miskennen’ gesproken: indertijd zond ik Donker Jean Barois. Hij schreef terug dat hij 't een ‘vervelend, dik boek’ vond.Ga naar voetnoot6. Toen zond ik hem Barnabooth. Dat vond hij ‘wel aardig’, maar hij had het toch maar doorgegeven aan een ander. Sindsdien gun ik hem Duhamel.