E. du Perron
aan
J. van der Woude
Den Haag, 4 januari 1940
Den Haag, 4 Jan. '39.
Beste Van der Woude,
Op mijn expresse-briefGa naar voetnoot1. naar jou kreeg ik geen antwoord. Ik heb daarop, 30 of zelfs 29 Dec., een expresse-brief naar Veen zelfGa naar voetnoot2. geschreven om hem te vragen mij in ieder geval het ms. terug te sturen, omdat ik daar toch nog een en ander in veranderen moest, en mij dan te schrijven of hij het nu uit wilde geven of niet. Die brief moet, zelfs de nieuwjaarsdagen in aanmerking genomen, 2 Januari's morgens in zijn bezit zijn geweest. Vandaag, 4 Januari, géén ms. en géén antwoord. Ik heb Veen nu opgebeld en gevraagd wat dit voor een manier van doen was en mijn ms. nòg eens gevraagd. Ik kreeg een knul aan de telefoon die me zei dat Meneer Veen (of Vander Velde) ziek was, dat hij wist dat er een ms. van mij in de prominentenserie was opgenomen, dat jij in militaire dienst was en meer zulke praatjes en toen ik hem nog eens precies wilde uitleggen hoe de zaak zat vond deze knul het veiliger de hoorn op te hangen.
Ik hoop dat ik het ms. nu morgen heb en in ieder geval wensch ik nu niets meer met dezen Veen te maken te hebben. Dit soort Amsterdamsche lompheid verdraag ik niet. Wil jij aan dien hoornophangenden meneer of aan Veen of aan wien ook dus zeggen dat ik die Multatuliana nu niet meer geef, en zou je dan ook zoo vriendelijk willen zijn zoo spoedig mogelijk de honorarium-kwestie voor het ScheepsjournaalGa naar voetnoot3. te regelen? Het spijt mij dat dit zoo geloopen is, maar ik heb van het begin af gezegd dat er haast bij was; het ms. is 27 November van hier naar jou toe gegaan, en na ruim een maand weet ik niet alleen niet of het ding wel is ‘aangenomen’, maar ik krijg geen antwoord op mijn brieven. Je zult moeten toegeven dat ik eenig geduld heb gehad.
Met beste groeten,
EduP.