E. du Perron
aan
C. de Hart
Den Haag, 2 januari 1940
Den Haag, 2 Januari '40.
('s avonds)
Geachte Heer De Hart,
Ik ben vandaag begonnen aan mijn ‘antwoord’.Ga naar voetnoot1. Als het 3 vel wordt, is het kort. Wordt het 4 vel, 5 vel, tant pis; ik zal het uitgegeven krijgen. Het gooit mij minstens 14 dagen uit al mijn andere werk, maar ik heb nu besloten mij zelf met die dame van het beleedigde fussoen bezig te houden, geheel onafhankelijk van dr. Pée, met wien ik nooit correspondeerde en nu ik begonnen ben, zal ik eindigen ook. Vanavond komt Ter Braak hier van wien ik allerlei inlichtingen noodig heb.
Zou u mij nu, als het eenigszins kan, uit dien kelder van de U.B. dien Franschen brief van Edu uit Saronno willen bezorgen die bij Pée vertaald staat op blz. 340-342. Ik mag, om iedere nieuwe verdenking te ontgaan, want voor die lieden zijn wij nu allemaal even gemeene judassen, geen enkele vertaling gebruiken. Bezorgt u mij dus alstublieft dat oorspr. dokument. Kunt u het niet voor uzelf thuis halen en het mij aangeteekend opzenden. Anders wil ik er best voor naar Amsterdam komen om het zelf te copieeren op het M.M., maar dan moet het toch eerst uit den kelder zijn.
In afwachting van uw antwoord, steeds gaarne uw
EduP.
P.S. - Deze beleedigde weduwe zou mij minder hinderen - ondanks haar nare fussoensmentaliteit! - als ik niet overal allerlei lieden in haar opus voelde méédoen, en het heele kliekje (prof. Kruisinga, de von Wolzogen Kührs, die heer van Emden etc.)Ga naar voetnoot3. dat erachter staat.