E. du Perron
aan
E. Gobée
Bergen, 24 oktober 1939
Bergen-binnen, 24 Oct. '39.
Zeer geachte Heer Gobée,
Dank voor uw schrijven. Ik zal tot mijn spijt mijn bezoek bij u nog wat moeten uitstellen. Wij hebben hier nl. nog voor 14 dagen bijgehuurd, omdat deze rust mijn vrouw zooveel goed doet - zij knapt eindelijk wat op, na 3 jaar tropen! - en ik zit er hier dan ook maar bij, en knap wat ‘achterstallig werk’ op, voor Batav. Nwsbl., Krit. en Opb. etc. Wschl. zullen we nu tegen 10 November in Den Haag komen. Ik hoop u dàn te zien, en schrijf u dan natuurlijk behoorlijk vooruit wanneer het u schikken zou mij te ontvangen.
Mag ik nu alvast iets vragen? Kent u in Amsterdam een student (indonesisch of europeesch) die mij zou kunnen helpen met het lezen van een maleische tekst in arab. karakters - een rapport, denk ik - van een blzij of 8, in het Multatuli-museum in Amsterdam? Ik werkte daar nu net 3 dagen, vond er verschillende ongepubliceerde dokumenten, die werkelijk nog een paar nieuwe lichtjes werpen op de ‘Lebak-zaak’, en las vele maleische stukken in lat. letters, maar dit eene in arab. schrift was mij te machtig.Ga naar voetnoot1. Merkwaardig overigens hoe vulgair en grof het maleisch toen was; ik, die tegenover goedlitterair maleisch zeer slecht opgewassen ben, kon dit bijna woord voor woord verstaan.
Mocht u dus zoo'n student kennen, zoudt u mij dan zijn adres willen opgeven? Ik vraag hem dan zelf wel of hij mij wil helpen.
Bij voorbaat dank. De Van Leurs heb ik nu allang geschreven, Nining en Karim ook, ze weten nu dus dat we terecht zijn.
Ik blijf met verlangen naar de ontmoeting met u uitzien. Gaarne uw dw.
EduPerron