E. du Perron
aan
G. Stuiveling
Buitenzorg, 3 juli 1939
Buitenzorg, 3 Juli '39
Zeer geachte heer Stuiveling,
Ik zend u dit per gewone mail, omdat er toch geen haast bij is. Tegen dat het u bereikt, zitten wij zoowat op de boot, en de rest zullen we nu maar, zooals uzelf suggereert, mondeling afdoen. Dank voor uw vriendelijke uitnoodiging, ook aan uw vrouw en namens de mijne; mochten wij in Hilversum komen - dat hollandsche Bandoeng! - dan zullen wij er graag gebruik van maken. Maar op het moment weten wij volstrekt niet wat ons lot zal zijn, en van dat lot hangen onze eerstkomende verblijfplaatsen af. Ik dènk nu: een maand of 2 Den Haag, met het oog op het Rijksarchief, maar het kan heel anders loopen.
Van Leur woont hier vlakbij; ik heb hem uw nieuwe brief laten zien en weer geïnformeerd naar Carolus. Maar hij is soms door een soort lamheid tot nul gereduceerd en weet nog steeds niets, terwijl hij de dokumenten die nu al ruim een jaar bij hem thuis liggen, hopeloos versloft. Als hij 't nu morgen of zoo niet doet, zal ik zelf aan 't Landsarchief schrijven. Ik beloof u dat ik hem zal blijven aanporren en zooveel mogelijk dokumenten voor u zal meenemen naar HollandGa naar voetnoot1.; zelfs als u die niet zou mogen gebruiken! Als Van Leur zijn dokumenten (met of zonder die van Carolus dus) hier in Indië niet gepubliceerd krijgt, moeten wij samen maar probeeren het in Holland gedaan te krijgen. Wat hij persoonlijk over Multatuli en den regent - en den resident - te beweren heeft, interesseert mij bij voorbaat bitter weinig, maar de publikatie van die dokumenten is natuurlijk wèl van belang.
Ik zal ook zorgen voor hollandsche résumés van de tallooze maleische verhooren. Vertalingen zouden te lang zijn, want het is x maal hetzelfde. (Soms toch wel grappig!)
De door u gesignaleerde ‘fouten’ in de HavelaarGa naar voetnoot2. ziet natuurlijk niemand die er niet angstig op let; vooral niet nù, nu voor iedereen Multatuli, Stern, Havelaar, Sjaalman één is - en de 2 laatsten het ook werkelijk zijn. In de Chartreuse de Parme staan een paar dikke vergissingen van dat soort, die een matig geïnteresseerd lezer zien kan; ook dat boek werd in een paar weken geschreven!
Ik vond uw bespr. van Marsman's kritische vermogensGa naar voetnoot3. ook nogal ‘rancuneus’. Als met dat woord tenminste bedoeld wordt, een ‘felle behoefte tot afrekenen’, want wat voor werkelijke rancune zou u tegen hem hebben? Ik - o ja - ben vaak rancuneus genoeg, dat mag ik niet ontkennen. In beide beteekenissen. Die ‘rancuneusheid’ van u op zichzelf hinderde mij dus niet; wèl zoo'n flauwigheidje van Gorter die Marsman en Donker samen in zijn broekzak-ken zou stoppen ‘tot hun oogen geen stréép licht meer zagen’ - was 't niet zooiets? Ik ben er niet zeker van, moet u weten, dat Gorter, na dien tour de force, een paar stappen verder zijn broek niet verloren zou hebben. De ‘rancune’ heeft natuurlijk behoefte aan zulke beslissingen, maar iemand, zoo nauwgezet als ù verder nu juist wenscht te zijn, zou toch voor alles het onbillijke al moeten inzien om een dichter die zijn heele levenstijd doorgemaakt heeft, te vergelijken met dichters ongeveer op de helft van hun leven. En zelfs zonder dat: stopt Hugo (gróót dichter, van vele machtige werken) een Nerval (dichter van - 15 goede verzen) in zijn zak, tot hij geen streep enz.! Maar ik geef toe: als ik over Marsm. dacht als u, zou ik jubelen!
Tot ziens dus! Uw dw.
EduP.
P.S. Dank voor de moeite die u zich geeft voor mijn poezen en honden.Ga naar voetnoot4. Wat u van die ‘afleidingsstrategie’ zegt,Ga naar voetnoot5. inzake al het geschrijf over de Havelaar is mij natuurlijk uit het hart gegrepen.