E. du Perron
aan
Soejitno Mangoenkoesoemo
Bandoeng, 10 december 1938
Bandoeng, 10 Dec. '38.
Beste Soejitno,
Heel hartelijk dank voor je 2 postbladen. Het was alleraardigst van je om het 2e ook te schrijven, maar werkelijk, ik had je niet misverstaan! In de vriendschap is het eerste-noodige dat men zijn vrienden niet wantrouwt, of verdenkt van onaangename bedoelingen; en bovendien, je had je al zeer precies uitgedrukt. Toch vind ik het bizonder aardig van je dat je dat gewetensbezwaar had.
De beteekenis van Z. voor - of liever: tegen - jullie Indonesiërs overschat ik niet. Hij is au fond tè grof om jullie serieus in den weg te staan of schade te berokkenen. Maar hij is toch óók een zeer compleet specimen, en op de brutaalste, ‘indische’ manier, van de koloniale mentaliteit; en als Europeaan juist hindert mij die ontzettend. En waar iedereen bang voor hem is (dit is géén illuzie!) werkt het wel zuiverend voor ‘iedereen’, geloof ik, voor de ‘sfeer’ in deze kolonie, als eens wordt aangetoond dat hij zoo onoverwinnelijk niet is. Als polemist is 't toch eigenlijk een stoffel.
Ik heb dit en andere dingen probeeren aan te geven in mijn ‘3e bijdrage tot kennis van de provincie’, die in 't volgend nr. van K. en O. komt. De waarde van Z. vanuit indonesisch standpunt gezien heb ik in een denkbeeldig gesprek behandeld met een ‘jong indonesisch intellectueel’ (niet precies jij!).
Overigens: volgens 't oordeel van zijn eigen vriendjes, de journalisten, heeft hij 't wel van a tot z afgelegd. Met zijn deurwaardersexploten aan K. en O. en aan de Preanger Post heeft hij zich belachelijk gemaakt, en letterlijk iedereen is van gevoelen dat hij polemisch niet ‘tegen mij op’ kan. Dat zegt zelfs mr. Wormser van het A.I.D. hier, die overigens mijn stukken ‘erger’ (= vuiler, onfatsoenlijker) vindt dan die van Z. zelf Dàt is nog eens een compliment! De heer Jonkman, officier van justitie in de zaak Margadant-Kuen,Ga naar voetnoot2. las mijn 1e repliek in Makassar en zei: ‘maar Z. is toch geen portuur; Du Perron speelt met hem’. - Toch ben ik het roerend met je eens dat hij wel naar andere middelen zal zoeken, als hij 't met de pen niet af kan. Hij is haatdragend, een satraap en ongehoord ijdel, dus... Om één ding ben ik blij: dat ik niet meer bij het Landsarchief ben. Hij zou druk op mijn ‘chef’ hebben uitgeoefend, daar kan je zeker van zijn, en voor diè zou het naar zijn geweest.
Nu schijnt hij te hebben aangekondigd dat hij niet meer reageeren zal, ‘wat wij ook schrijven of doen’. Zijn vrienden hebben hem aan 't verstand gebracht dat hij op deze manier de mooiste reclame voor ons maakt (voor K. en O. en voor de Pr. Post en voor 't L.v.H.) en dat is een redeneering die ‘pakt’ bij deze mentaliteit. Stel je voor dat wij ook nog ‘handiger’ waren dan hij! dat wij hem niet alleen afstraften, maar ook nog ‘gebruikten’!...
Mooi; zien wat er verder van komt. Hij is alvast begonnen met Koch te belasteren over zijn bibliotheekbeheer.
Iets anders nu: ik heb D.D. je kritiek op zijn stuk laten lezen, maar ook - opdat hij je beter zou begrijpen - je andere brieven. Met het gevolg dat wij 2 × een lang gesprek over je hebben gehad. D.D. was in deze gesprekken, ook over zichzelf, uiterst eerlijk, en jou vindt hij een fijne vent. Hij vindt dat je gauw over je twijfel en grübelereiover-jezelf heen moet komen, want hij is ervan overtuigd dat jij iets zult presteeren van absolute beteekenis. Hij bewondert je eerlijkheid, die hij met die van je broer Tjipto vergelijkt, en hij zei: ‘Hij is trouwens van een goed ras. Allemaal heldere koppen en eerlijke jongens; GoenawanGa naar voetnoot3. ook. Maar deze, de jongste, zal 't misschien nòg verder brengen.’ Hij zegt alleen dat hij niet geven kan wat je vraagtGa naar voetnoot4.; dat dergelijke onthullingen te gevaarlijk zijn in de tegenwoordige phase. Misschien over 50 jaar, zegt hij, maar hij vreest: pas over 100. Bovendien, zegt hij, zou hij geen psychologisch compleet portret van Soetomo kunnen geven, zelfs als hij wilde, omdat hij hem dààrvoor niet goed genoeg heeft gekend. ‘Wel van Tjipto, maar ik doè het niet!’
Je moet toch werkelijk met hem kennis maken. Als je hier komt, gaan we samen naar hem toe. (Zeg jij maar wanneer.) Ik màg hem echt, - afgescheiden van de waardering die ik heb voor zijn ‘figuur’. Hij heeft in de intimiteit alleraardigste kanten en misschien is hij, qua rhythme en uitdrukkingswijs, van alle Europeanen hier (al wil hij dat dan niet zijn!) degene met wie ik mij het natuurlijkst en gemakkelijkst versta. Maar je moèt hem indeelen bij de politici.
Houd je goed, en kom als je tijd hebt. Met mijn physieke toestand gaat het al heel wat beter dan bij de Van Leurs. Hartelijke groeten, ook onder onze vrouwen; steeds
je E.