E. du Perron
aan
Soejitno Mangoenkoesoemo
Bandoeng, 11 oktober 1938
Bandoeng, 11 Oct. '38.
Waarde Heer Soejitno,
Deze paar woorden, in dank op uw aardigen brief. Ik ben niet al te best, vandaar ditmaal kort. DD. heb ik op de vergadering ontzettend moeten verdedigen, omdat letterlijk iedereen zijn stuk zoo naar vond. Sommigen zeiden ‘huichelachtig’; anderen vonden dat te sterk, maar wel dat het ‘onwaarachtig’ was; iedereen vond het ‘goedkoop’ en zei dat ik eig. Zentgraaff geen banale sentimentaliteit mocht verwijten als K. en O. zelf zulke stukken plaatste. Ik zelf ben het trouwens met u eens! Dit is de demagoog in DD., die meent dat zijn ‘inheemsche’, pardon, ‘indonesische lezers’, dit nu met verrukking zullen lezen. Waarin hij ook wel voor 't grootste deel gelijk zal hebben, maar niet t.o.v. u, dat blijkt nu - en dat geeft hem ongelijk. Want, vooral als men DD. is moet men zich richten tot de beste Indonesiërs, niet tot de meest kritiekloozen = geestelijk weerloozen.
Ik zou erg graag dit geval èn met hem zelf bespreken (zoo leert hij er zelf ook van) èn op de a.s. redactievergadering. Het aardigste zou nog zijn om uw fragment erover als de meening van een ‘indonesisch lezer’ in K. en O. te zetten en DD. te vragen zich erover te verantwoorden. Maar voelt u daarvoor? U zou 't zelf moeten willen; niet alleen om mij of een ander plezier te doen, bedoel ik.
Ik zou, zoowel voor ‘ons eigen blad’, Noesan Tara, als dat tot stand komt, als voor K. en O. willen: onderlinge kritiek, choc des opinions in ons eigen midden, en vooral komend van de besten onder de Indonesiërs. Maar voelen die voor zooiets? Ik zou willen dat iemand ronduit schreef: Soetomo was niet zoo; hij was anders. Maar het gros wil zich tevreden stellen met clichés van ‘gave figuur’, brilliant intellect’, ‘eerlijk vechter’. DD., die toch heusch niet stom is, is als demagoog (en pedagoog misschien?) daar dupe van.
Ik zou over deze dingen ook het míjne willen zeggen, maar eerst in de tweede plaats, want de eerste kritiek moet van Indonesiërs komen. Willen de Indonesiërs toonen dat zij niet langer opvoedkundig-toegemeten waarheden wenschen, maar voor vol te worden aangezien, dan moeten zij protesteeren. Zij moeten hun ‘voorlichters’ en ‘leiders’ en ‘meesters’ en ‘pedagogen’ tot waarheid dwingen.
Ik moet eerstdaags Querido schrijven en zal dan vragen waarom hij u nog steeds niets zond. Maar geeft u mij omgaand op wat u al van mij bezit. De Smalle Mens soms? Zooniet, dan schrijf ik hem dat hij u mijn 3 bij hem verschenen boeken tegelijk stuurt: Sm. Mens, Land v.H. en Man. v. Lebak.
Koets zal ik uw boodschap, dwz. uw groeten overbrengen. Ik liet hem den brief lezen dien u mij naar Mr. Cornelis schreef en hij was er verrukt van: zoo helder vond hij het, zoo scherp geformuleerd en zoo sympathiek in uw behoefte aan klaarheid. Onze uitwisseling zou doodeenvoudig zóó moeten zijn: menschen als Koets en ik moeten aan u denken als wij stukken schrijven; u aan ons, een beetje.
Nog wel gecondoleerd met den dood van uw broer.Ga naar voetnoot3. Ik hoorde dien van Koets; zelf was ik niet hier maar op Dago,Ga naar voetnoot4. waar ik geen krant zag. Vandaar dat u niets van mij hoorde.
U bent te allen tijde welkom bij ons, en kunt - als u op een sofa wilt slapen - ook altijd bij ons logeeren. Alleen is er één kans, als u ‘binnenvalt’: wij zijn soms op Rantjasoeni, en een hoogst enkele keer kan ik toevallig op Batavia zijn. Maar als u die risico wilt loopen, bij òns bent u altijd ‘graaggeziene gast’, dat hoef ik u eig. niet meer te zeggen. Met hartelijke groeten, ook onder de vrouwen,
steeds uw EduP.
Ga naar voetnoot5. P.S. Waarde Heer S., het zenden van deze brief werd vertraagd doordat mijn man plotseling ernstig ziek is geworden, waarschijnlijk influenza met hartaanvallen.Ga naar voetnoot6. Hij is op 't oogenblik in Boromeus. Ik laat u nog wel iets hooren.
In haast, hartelijke groeten ook aan uw vrouw
E.duP. - deR.