E. du Perron
aan
C. de Hart
Rantjasoeni, 28 augustus 1938
Rantjasoeni, 28 Aug. '38.
Zeer geachte Heer De Hart,
Gaarne zeg ik u dank voor de mij gezonden jaarverslagen (van 1935, '36 en '37) van de vereeniging ‘het Mult.-Museum.’ Mijnerzijds kan ik u aankondigen dat u binnenkort door den uitgever Nix te Bandoeng zal worden toegezonden: een ex. van Multatuli, tweede pleidooi, een soort supplement op mijn Man van Lebak, dat vorig jaar verscheen. Het boek bestaat uit 2 deelen: het 1e een voortgezette verdediging van Multatuli tegen allerlei ‘herdenkers’ van 1937, den heer Saks + zijn verdedigers in de eerste plaats; het 2e bestaat uitsluitend uit ‘bronnenpublicatie’, zooals dat in wetenschappelijk jargon heet, en bevat een aantal dokumenten van of betreffende Douwes Dekker, vnl. tijdens zijn ambtstijd te Menado en Ambon (dus van 1849-1852). Deze dokumenten zijn nog maar sedert kort uit de gewestelijke archieven aldaar naar het Landsarchief te Batavia overgebracht, waar ik ze heb kunnen consulteeren. Is het 1e deel dus tot in den ergsten zin een aanvulling op Du Perron, dit 2e is het meer op De Bruyn Prince, en ik veronderstel dat u het als zoodanig wel apprecieeren zult.
Ik hoor van verschillende zijden telkens weer ‘dat Multatuli toch niet meer zóó verdedigd behoeft te worden’. Vreemd, als men let op de ongelooflijke hoop van drastische bekladderij die over dezen ‘grooten Nederlander’ toch in het jubileumjaar 1937 - precies als in vorige jubileumjaren overigens, zooals ik ergens heb aangetoond - weer is losgekomen. Ik moet er dan ook bij zeggen dat deze gerustheid inzake Multatuli's onaantastbaarheid voornl. komt van lieden die zich over 't algemeen weinig van hem aantrekken. Als ik hem net zoo prettig als mummie of lijk zag, als die gerusten, zou ik zeker ook mijn tijd aan andere dingen geven.
Bovendien, de manier van verdedigen van M. door het ‘oudere soort multatulisten’, in 't genre Julius Pée bv., lijkt mij, hoè sympathiek en ridderlijk ook, onjuist. Tegenover hen krijgt het z.g. historisch-nawegende objectivisme van een Saks op te veel punten gemakkelijk gelijk. Ik sta met mijn gevoel 100% naast Pée tegen Saks, maar als ik de uiteenzettingen van de twee lees,Ga naar voetnoot2. moet ik helaas toe-geven dat Saks een zeer superieur intellect, en dan spreken we nog niet van den stijl, in het veld brengt. Dit belet natuurlijk niet dat ik niettemin alle waardeering heb voor de door Dr. Pée bijeengebrachte nieuwe dokumenten. Maar zijn verdediging à outrance van Multatuli tegen Edu en Nonnie bv. - vooral tegen de laatste - bevredigt mij niet; is te zeer op het simplistische peil van de bekladders die hem heelemaal zwart zagen en hem nu dus heelemaal wit voorgezet krijgen; is half waar, zooals half waar is dat die kinderen van den weeromstuit weer zoo verschrikkelijk zwart werden; en, zooals M. zelf zei: twee halve waarheden maken géén waarheid.Ga naar voetnoot3.
Een vraag nu: wilt u mij schrijven op welke voorwaarden ik lid kan worden van de vereeniging het M. Museum; en mij dan meteen opgeven aan wien ik, van hieruit, mijn eerste contributie kan zenden?
Andere vraag: is u een portret bekend van den heer C.P. Brest van Kempen (Slijmering dus)?Ga naar voetnoot4. Zoo ja, waar? en als foto, of gepubliceerd? Indien het Museum die beeltenis bezit, zoudt u er mij een foto (of ex.) van kunnen bezorgen?
Derde vraag: kent u het portret van controleur Langeveld van Hemert (Verbrugge). Het Bataviaasch Genootschap v.K. & W, Koningsplein W. 12, Batavia, bezit een schilderij, naar een foto wschl., en zou u daar, desgevraagd, zeker wel een goede foto van willen sturen. U kunt zich daarvoor, met vermelding van mijn naam als u dat wenschen zou, wenden tot den secretaris v/h B.G., den heer Dr. A.N.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop, aan het eerder opgegeven adres.
Tot zoover. Excuseert u dit schrift in de margeGa naar voetnoot6. en geloof mij, na vriendelijke groeten, uw dienstwillige
EduPerron