Brieven (herziene editie)
(2015)–E. du Perron– Auteursrechtelijk beschermdE. du Perron
|
a/ | de serie Blocnote klein formaat; |
b/ | de novelle E poi muori, die ik speciaal op Jan's verzoek heb ingeleverd, totaal omgewerkt, etc., en die nu al meer dan een jaar werd uitgesteld ten faveure van den heer Bordewijk, en ik weet niet meer wien al niet; |
c/ | mijn bespreking van Coolen's Drie Gebroeders; |
d/ | mijn bespreking van Godée Molsbergen, Tijdens de O.I. Compagnie; |
e/ | mijn bespreking van de Mémoires van Djajadiningrat (deze 2 laatste zond ik per gewone post naar Jan, in één envelop, en zijn nu misschien nog niet eens aan); |
f/ | mijn stuk over Dr. Pée - maar dat verschijnt in Augustus, zei mij Jan; |
g/ | een stuk van Bep over Stendhal. |
Op E poi muori na, zijn dit alle korte stukken, de meeste zelfs bestemd voor de kleine letter. En àls er iets absoluut tot volgend jaar moet worden opgeschoven, dan maar dat lange E poi muori, dat er nu toch al de gewoonte van heeft.
Na 1937 zal Gr. Ned. dan duPerron-vrij zijn.Ga naar voetnoot6. Ik ben er zeker van dat velen dat erg prettig zullen vinden. En sinds de medewerking van Saks en Dr. Pos en Boutens is het zeker ook geen verlies meer voor het tijdschrift. Maar met het oog op een schoone lei voor mij ook zou ik daarom graag hebben dat het bovenstaande in de volgende vijf nummers nog plaats vond. Wil jij daar ook een beetje voor zorgen, beste Jan? De andere Jan is nl. een beetje vergeetachtig, antwoordt gewoon niet op vragen die ik hem doe, dan als ik ze 3 × herhaal, kortom, bewijst in menig opzicht dat de afstand Indië-Europa inderdaad een heele afstand is, ondanks de ruïneuze luchtpost, waar ik ook een druk gebruik van maakte. Dit is overigens Jan niet kwalijk te nemen, gegeven het afschuwelijke journalistieke werk waar hij mee te doen heeft, en ik neem het hem ook niet in het minst kwalijk. Ik doe nu alleen een beroep op jou om deze laatste bijdragen van me te ‘bezorgen’, d.w.z. Jan eraan te herinneren als hij zijn volgende nrs. opmaakt.
Verder weinig nieuws. Men heeft mij een post voorgespiegeld - eerzaam en slechtbetaald - voor Januari '38. Als het ditmaal doorgaat begin ik alsdan een nieuw leven, en wel in Batavia. De arme Bep zal het hard te stellen hebben met de warmte daar. Hier is het eenzaam, maar als klimaat dragelijk (voor de tropen altijd); we hebben een tuin die we in Batavia zeker niet zullen hebben, die dààr voor ons niet te betalen zou zijn. Batavia is een roddelgat, een provinciale stad met aardige (bv. chineesche) wijken en een historisch karakter dat wel wat goedmaakt. Verder kan je er uitgaan - naar bioskoop, of zien dansen, maar vriendschappen zooals we die in Europa hebben achtergelaten, ontbeer je daar vrijwel totaal. Toch hebben we wel een paar geschikte kennissen, en er is een groote Bibliotheek - en zoo kan je voortgaan een paar kleinere of grootere voor en tegens op te sommen. Maar voor Bep zal het klimaat daar moordend zijn, vrees ik. Que veux-tu? on n'a pas le choix.
Wordt ze er echt ziek, of gaat het om andere redenen werkelijk niet, dan keeren we vroeger of later naar Europa terug - om dààr een lijdenshistorie te beginnen vermoedelijk. Maar dit hangt meer van Bep af dan van mij, en voorloopig zijn we daar nog niet aan toe. Zie daar. Ik kan geen prettige brieven schrijven, omdat ons leven hier niet prettig is. Vooral niet zooals zich de toekomst laat aanzien. Maar zoodra de toestand zich weer aangenaam voordoet, zal ik brieven probeeren te schrijven boordevol jolijt. Nu moet je, eerlijkheidshalve, dit maar voor lief nemen.
Hartelijke groeten thuis, ook van Bep, en geloof me steeds je
E.
- voetnoot1.
- J. van Nijlen, ‘Nieuwe gedichten’. In GN 35 (1937) 4 (april), p. 369-375.
- voetnoot2.
- Vgl. de laatste regel van ‘De goudvisch’ (p. 373-374): ‘Maar dichter bij het lieve leven blijven.’
- voetnoot3.
- Deze slotpassage luidt: ‘En met dit Genie, in één persoonlijkheid vereenigd, heeft hij zijn huisbakken landgenooten de hoogere figuur voor oogen gesteld van den ethischen Held, voortbrengsel in veel hoogere mate van zijn eigenlievende verbeelding, dan ontleend aan de waarheid zijner handelingen, maar dat hij door zijn buitengewoon litterair talent voor talloozen tot verheffende werkelijkheid heeft weten te maken. Hij heeft hen grovelijk misleid omtrent de waarheid van zijn Lebaksch beleid, maar er zat voortreffelijks genoeg in zijn bedoelingen althans, om door zijn “Genie” zijn persoonlijkheid te kunnen adelen tot den Held, die tot hun stichting Max Havelaar voor de naastvolgende geslachten is geweest.’ (GN 35 (1937) 6 (juni), p. 603; ook in J. Saks, Eduard Douwes Dekker, Zijn jeugd en Indische jaren, p. 339).
- voetnoot4.
- Maxime van Chamfort.
- voetnoot5.
- Zie Bw TB-DP 4, p. 154.
- voetnoot6.
- In GN 36 (1938) verscheen van DP: ‘Garoet bij nacht (fragment)’ (3 (maart), p. 269; Vw 1, p. 122), ‘...E poi muori’ (5 (mei), p. 433-465; Vw 1, p. 553-589), ‘Marsman's verhalend proza’ (7 (juli), p. 17-30; Vw 6, p. 28-42), de drie laatste afleveringen van ‘Blocnote klein formaat’ (1 (januari), p. 79-83; 2 (februari), p. 188-195 en 4 (april), p. 395-400; Vw 5, p. 257-263, 263-272 en grotendeels 275-285), in de rubriek ‘Commentaren’ ‘Kartini en Djajadiningrat’ (1 (januari), p. 70-74; Vw 7, p. 322-326) en in de rubriek ‘Kritische aanteekeningen’ een bespreking van E.C. Godée Molsbergen, Tijdens de O.I. Compagnie (1 (januari), p. 96-99; Vw 7, p. 327-331). Van Elisabeth du Perron-de Roos verscheen nog ‘Stendhal herlezende’ (1 (januari), p. 65-70) en ‘Een Deen over Java’ (5 (mei), p. 497-500).