E. du Perron
aan
G.M.G. Douwes Dekker
Tjitjoeroeg, 24 april 1937
Tjitjoeroeg, 24 April.
Waarde Heer Douwes Dekker,
Gelijk hiermee zend ik u de 2 laatste dln. Brieven terug. Ondanks alles wat ik te doen had vóór ons vertrek, kon ik er niet van afblijven! De laatste jaren van M. (1876-1887, toen hij eig. niet meer schreef) hadden altijd groote aantrekkingskracht voor me; als 't ooit zoover komt dat ik mijn boek over hem kan voortzetten, d.w.z. een soort 2e deel maken over M. na 1857, zal ik aan deze periode zeker veel aandacht wijden. Die paar regels over zijn leven in N. Ingelheim, van dien duitschen PfarrerGa naar voetnoot1. aan Dr. Pée, bv. zijn absoluut aangrijpend. En in zijn eigen brieven merkt men niets van het ouder worden, wat de veerkracht en levendigheid van zijn geest betreft, en wat zijn beminnelijkheid aangaat, die schijnt krachtiger op te leven (in de brieven aan TieleGa naar voetnoot2. bv. kan men uitstekend zien hoè innemend hij geweest moet zijn als hij zich maar even gelukkig voelde). Maar men ziet hem steeds meer zichzelf worden, ‘belegener’ = berustender, eenzamer, maar ook zekerder van wat hij beteekend had en beteekende, tegen alles in. Verkwikkend, vertroostend 100%.
Mijn vrouw, uw brief lezend, zei bij de passage over het vergoelijken: ‘'t Is of ikjou hoor!’ (Diejij ben ik.) U kent mij trouwens niet, anders zou u mij op dit punt niet hebben kùnnen misverstaan. Als ik ‘Multatuli-verdwazing’ zeg, bedoel ik dat als contrôle op mijzelf, en om M. in mijn bewondering geen ondienst te bewijzen; voor de De Kocken ben ik vanzelfsprekend compleet en reddeloos ‘verdwaasd’, - en in alle verheugenis!
Intusschen, onderschat u J. Saks niet -Ga naar voetnoot* wiens Multatuli-boek, verneem ik, ook dit jaar uitkomt. Hij heeft veel gezag, is oneindig intelligenter en schrijft heel wat beter dan een De Kock. En... hij is quasi objectief, historisch onbewogen! Dat pakt zoo, vooral in Holland. Ik weet precies het artikel dat ik over zijn boek schrijven zal, in Gr. Nederland; meteen een prachtige gelegenheid om met nog een paar andere historische scherpkijkers af te rekenen. Maar vooral ben ik erop gesteld dat mijn boek tegelijk uitkomt, om dàt gewicht in de schaal te leggen tegen Saks. Hij heeft zijn gemeente, maar ik de mijne; en ik heb het voordeel dat ik zijn heele vizie op Lebak (in Gr. Ned. van 1927 verspreid, tot dusver) in mijn boek heb verwerkt. Alleen, Querido hindert me.
Dat ik u die 2 laatste deelen nu terugzend heeft zijn reden. Wij komen nl. 1 Mei a.s. op Bandoeng, gaan 2 mei vroeg al weer verder; maar wij zullen niet op Bdg. zijn vóór ± half 6 's middags, en ik weet nog altijd niet of wij bij uw broer zullen logeeren of bij mijn schoonzuster, bij wie wij ons knaapje afgeven (voor 25 dagen ongeveer). In het laatste geval zal ons de tijd ontbreken, behalve misschien om even naar uw broer te gaan, in het eerste geval zullen we tòch weer naar de schoonzuster moeten, vrees ik. Daarom het zekere voor het onzekere.
Ik verheug mij met u op uw weerzien met uw zoon Niels.Ga naar voetnoot4. Komt u hier vóór, of nà dit treffen? Met mijn vrouw kunt u kennismaken tegen 25 of 26 mei - zij moet 3 weken te Bdg. blijven voor een eindexamen-commissie. Ik ga zoo spoedig mogelijk hierheen terug, maar in elk geval hebben we tegen dien 25en Mei meer tijd, dan nu op dezen eenen avond van 1 Mei, waarop mijn schoonzuster zoo'n recht krijgt!
Intusschen met vriendelijke groeten, ook van mijn vrouw en aan mevrouw Douwes Dekker, gaarne steeds uw dw.
EduPerron