E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Parijs, 6 oktober 1936
Parijs, Dinsdagmorgen.
Beste Jany,
Je brief over Slauerhoff heeft mij erg aangegrepen.Ga naar voetnoot1. In zekeren zin heeft hij zelf het mij vergemakkelijkt om dit einde te aanvaarden, maar het is toch een erg zielig iets. Je hebt gelijk: binnenkort zal ik vanzelf wel weer aan hem denken als aan de vriend die hij was.
Houd me nog op de hoogte van het laatste, ook of Darja hem nog zag. Ze begraaft wèl de mannen die zich aan haar hechtten, het goede kind. We zijn tot en met a.s. Maandag hier - Maandag gaan we met den nachttrein weg, Dinsdagmiddag (ik meen tegen een uur of 4) gaat de boot uit Marseille. Ik zal je vóór ik wegga nog beter schrijven, op het oogenblik alleen dit weinigje, omdat ik de handen vol heb. Ook op je vorige brief zal ik nog antwoorden; dit gaat in alle haast.
Zoo ooit, dan is toch bij Slauerhoff het woord van toepassing, dat het ‘zoo nog het beste’ is. Wat had hij nog voor mogelijkheden, practisch gesproken? Het zou een eindeloos gesukkel geweest zijn, met steeds meer vernieling naar buiten en naar binnen.
Hartelijke groeten, ook van Bep, een hand van
je E.