E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Parijs, 11 juli 1936
Parijs, Zaterdag. (11 Juli '36)
Beste Jany,
Ik heb je niet geschreven omdat er niet veel te vertellen viel, en ook omdat ik wachtte op je Shelley, die niet kwam (die er nu nòg niet is). Intusschen kwam mijn oude vriend Adé Tissing hier - hij is nu planter in het Bandoengsche - en maakte ons warm voor een huisje in Indië; en zoo zoetjesaan hebben we nu wel besloten om te gaan, hetzij in Nov., hetzij in Dec. a.s. In October (1 of 15, dat weet ik niet precies) moeten we in ieder geval van hier; daarna blijven we dan nog wat rondhangen, in Holland of België, om ‘afscheid te nemen’; maar tegen dien tijd hoor je dat nog wel nader, en ik hoop je zeker nog terug te zien, Bep ook, vóór we verdwijnen. Ik schrijf je nu een briefkaart omdat ik dezer dagen èn Jan èn Henny uitvoerig hierover schreefGa naar voetnoot1. - het uitvoerigst aan Henny - zoodat de moed mij ontbreekt om het nog eens te doen. Ik heb Henny gevraagd om jou en Menno mijn brief door te zenden; misschien heeft hij dat al gedaan? - Verder is alles hier als gewoonlijk. En jij? Werk je? Heb je andere dingen die je aandacht ernstig bezighouden? Schrijf over een tijdje weer eens, misschien als je Shelley terugvindt. Veel hartelijks van ons allebei, steeds je
E.
P.S. Het kàn zijn dat we je, vóór ons vertrek, nog vragen om je huisje, maar het is niet wschlijk. Maar zoo ja, hoe lang vooruit moeten we je dan waarschuwen?