E. du Perron
aan
W.L.M.E. van Leeuwen
Parijs, 4 mei 1936
Parijs, Maandag.
Waarde Heer Van Leeuwen,
Dank voor uw boek, dat ik bij thuiskomst vond - ik ben even op onderzoek gegaan naar streken alwaar goedkooper te wonen. Ik vond hier, na 8 dagen nu, een berg van bedrukt en beschreven papier waarop vlug en zoo mogelijk goed geantwoord of anderszins gereageerd moet worden; toch heb ik vandaag den heelen dag doorgebracht met het lezen in uw overzichtelijk werk. Het is duidelijk dat sommige menschen u heel wat liever zijn - dus ‘meer liggen’ - dan anderen, zoo alweer De Meester over wien u met warmte schrijft, terwijl u koel blijft bij Couperus aan wien u toch zooveel ‘geeft’ als maar mogelijk is (u noemt hem ditmaal rustig ‘onze grootste romancier’). Dit geeft precies aan wat ik den vorigen keer miste en als te veel voelde; u hoeft zich nu allerminst te verdedigen: het is gewoon een kwestie van affiniteit, van echte sympathie of niet, daarmee uit. En uw houding kan mij niet anders dan sympathiek zijn. Onder de jongeren voelt men bv. uw warmte - uw persoonlijk geëngageerd zijn - bij Marsman en Ter Braak, terwijl Slauerhoff bv. erg in de koelte leeft. Het is niet een kwestie van lof of blaam, maar van persoonlijke inzet; u voelt wat ik bedoel.
Over mij bv. bent u nog altijd véél te lovend; u ziet mij wel erg moreel en gezond! Ik ben bang dat uw vizie hierin wat door Marsman beïnvloed is, die u vooral over mij spreken kan zooals hij mij kent, d.w.z. van den laatsten tijd, - maar daar staat mijn Duco Per-kens-tijd tegenover, waar Marsman gloeiend het land aan had. Het kan natuurlijk ook zijn dat u mij zoo sympathiek wilde maken als tegenwicht voor mijn slechte reputatie in Holland, - en hoe dan ook, ik vind het erg aardig van u en stel mij voor dat mijn zoontje dit beeld van zijn vader later met trots en vreugde bestudeeren zal. Maar onder ons, nogmaals: ik ben niet half zoo volkomen, en vele van de bezwaren die u tegen Ter Braak formuleerde zijn 100% van toepassing op mij. Als wij elkaar nog eens persoonlijk leeren kennen, zal u wschl. zeer spoedig duidelijk worden wat ik bedoel op dit (nogal delicate) terrein.
Ik weet verder niet of dit detail van belang voor u is, maar ‘historisch’ (zou Nijhoff zeggen) is het niet erg juist om te zeggen dat ik ‘al spoedig in Forum trad’ (blz. 166) en onjuist dat ik het ‘een jaar later’ weer verliet. Forum zou zonder mij eenvoudig niet zijn opgericht: die heele beweging is au fond voortgekomen uit de vriendschap Du P.-Ter Braak. (Ik bedoel natuurlijk alleen de practische Forumbeweging, die, nòg practischer dan door ons, tot stand gebracht werd door den heer E. Bouws!) Ter Braak had zijn Démasqué toen klaarliggen en ik de Uren met Coster: dat was ons geestelijk beginkapitaal voor de Ie jaargang. Ik ben 2 jaar redacteur geweest, niet I jaar. Ik zeg u dit voor het geval u zelf in een herdruk deze details verbeteren wilt; voor mij is het van geen belang.
Weet u dat men mij heeft aangezien voor de Van Haaften van Ter Braak?Ga naar voetnoot2. De agressiefheid na het Carnaval (die u zelf zeer goed noteert) werd door de ingewijden aan mijn slechten invloed toegeschreven. Maar het grappige hier - al kan er ìets van waar zijn, dit zou u aan Ter Braak zelf moeten vragen - is dat ook Hampton Court compleet klaar lag toen ik Ter Braak voor het eerst ontmoette. Toch heeft ons strijdgenootschap natuurlijk over en weer sterk op ons ingewerkt, zooals dat van Greshoff en mij in Den Gulden Winckel vóórdat Forum opgericht werd. Tusschen Marsman en mij is de uitwisseling nooit erg literair geweest; d.w.z. wel grootendeels op literair terrein, maar weinig bespeurbaar in de literatuur ‘naar buiten’, dus misschien van belang voor den memorialist, maar weinig of niet voor den literatuurhistoricus.
Ik sprak eens met Greshoff over uw wonderlijke voorliefde voor De Meester, en dat u in hem een soort voorman zag (al was het dan voor Holland). Hij zei toen iets dat mij zeer juist lijkt: - En Emants? - En hij voegde erbij: - Die heeft dan toch ook nog een De Meester in elke zak! - Dit zult u wel zeer ònjuist vinden; wat mij betreft, ik geef het door zonder mij uit te spreken, want ik zou Emant's romans moeten overlezen om te weten wat ik er nu van denk.
Tenslotte dit: er staan in uw boek honderden dingen waar ik het niet mee eens ben, maar ik heb het overal met veel plezier opgeslagen. Het is levend; men twijfelt geen oogenblik of u voélt voor wat u behandelt; bij momenten is uw stijl zelfs te ‘meeslepend’ voor een literatuuroverzicht. En wat het overzicht zelf betreft: over het algemeen lijkt mij dit zeer goed. Ik zeg niet dat het ook niet op een andere manier kan; maar wat u zich voorgesteld hebt te geven, hebt u - in dit bestek - zeker uitstekend gerealiseerd.
Deze brief doet misschien wat pedant aan, d.w.z. schoolmeesterachtig, maar dat komt: 1o; door het onderwerp, 2o door mijn gebrek aan tijd en de haast waarmee ik u schrijf. Ik wilde u toch wat meer schrijven dan een vriendelijk bedankje. Ik hoop nog steeds dat we op dit terrein nog eens een verbale ontmoeting zullen hebben. - Geloof mij met vriendelijke groeten, steeds gaarne uw
EduPerron