E. du Perron
aan
W.L.M.E. van LeeuwenGa naar voetnoot1.
Parijs, 11 december 1935
Parijs, Woensdag.
Geachte Heer Van Leeuwen,
Met aandacht heb ik uw brief gelezen. Behalve over De Meester (de voor mij juist-niet-meester) zijn we het wel eens. Wat u over ‘innerlijk en uiterlijk weten’ schrijft kan ik geheel onderschrijven. En dan is er inderdaad die vervloekte uiterlijke omstandigheid, die zoowel ons innerlijk als ons uiterlijk weten beïnvloedt: u ziet de holl. literatuur, daartoe verplicht door het onderwijs, of ook zonder dat door uw wonen in Holland (‘marxistische’ reden!) vanuit Holland, met af en toe de inval daarin van fantomen uit het buitenland; ik toets, of ik wil of niet, toch altijd weer ieder hollandsch auteur aan het buitenland (en beschouw mijn vaderlandsche optiek altijd weer als vergoelijkend, beschamend, en de als zoodanig erkende auteurs als niet-volwaardig). Misschien is met dit verschil alles over onze meeningsverschillen gezegd, - of bijna alles.
Hiermee is dan ook de heele kwestie van ‘niveau’ opgelost. U zegt: ‘wat voor mij waardevol is, is dat misschien niet voor anderen’. Dit is geen criterium, noch zelfs een leidraad; de vraag blijft: wèlke ‘anderen’? De niveau-opvattingen van iemand die van Multatuli niet veel hebben moet, maar graag Ina Bakker leest, zijn voor mij precies even nul als die van iemand die Shakespeare nooit inkijkt, maar smult van Courts-Mahler. Ik bedoel: gegeven een bepaalde wereld-van-laagheid, kijk ik maar niet meer naar de graden.
Wat u mij van De Meester opgeeft, ken ik. Het gaat er nu dus om, duidelijk te zijn. U zegt: ‘waarom zwetserig en waarom burgerlijk?’ Men voelt dat of voelt dat niet. Het is iets dat vanzelf moet spreken, als het niet wéér de opgave moet worden van een Uren met Coster! Waarom is Justus van Maurik minder dan Multatuli? het is toch óók ‘vol leven’ en ‘vlotgeschreven’ en ‘zonder aesthetiek’? - Ik antwoord nu alleen op uw preciese vragen. Waarom is Zola 2e-rangs? vergeleken met Shakespeare of met het naturalisme? Als ik hem met Sh. vergeleek, zou u - terecht - zeggen dat ik gemakkelijk spel had. De 1e rang is hier dan ook: Balzac, zelfs Flaubert (van wien ik zéér weinig houd), de 2e Zola (met zijn ‘driftige’ stijl vol clichés uit hoofdartikelen van een krant), de 3e Goncourt. De 4e dus De Meester, epigoon van Goncourt: Geertje is het holl. afgietsel van Germinie Lacerteux. Wat heeft de levenswijsheid van De Meester met de amsterdamsche Kring gemeen? De waarde, het niveau. Er is: de ‘levenswijsheid’ van Dostojevsky (1e rang), die van Couperus (2e), die van Bourget (of Mauriac, of wie u maar wilt op dit peil (3e), die van den burgerman die zich vrijgevochten waant, d.w.z. van de Kring, en van Carmen. - Blijft over: de stijl van De Meester, die van Tacitus schijnt te komen! Die is voor mij volkomen grotesk: een ‘driftige’ als u wilt - dit bedoel ik met ‘zwetsen’ - ouwehoer; de sentimentaliteit van een grove burgerman, naast de vrijgevochtenheden van een burgerman, De Klompjes naast Carmen. U ziet, als u mijn waardebepalingen overwegen wilt, dan heb ik argumenten genoeg; een andere manier blijft, te zeggen: ‘ik begrijp dat allemaal niet en vind Courts-Mahler ook mooi - of Heyermans’ (die ik, geloof ik, nog prefereeren zou, als meer adequaat aan de eigen laagheid).
Dan zegt u: ‘maar ik heb toch gezegd: Couperus is ongetwijfeld een van onze begaafdste auteurs’. U voelt heel goed dat dit ‘ongetwijfeld’ een aarzeling, een verdediging inhoudt, juist omdat u het gebruiken moest, terwijl u van De Meester zoomaar constateert: ‘een groot schrijver’. Als ik van zoo'n De Meester, om uiterlijk weten juist, één ding niet zou durven zeggen, dan dat hij een ‘groot schrijver’ zou zijn! - U hebt dus uw literaire kaart misteekend, d.w.z. niet alles op één schaal gebracht: u hebt Couperus erop gezet als Den Haag, zal ik maar zeggen, en De Meester als Amsterdam, terwijl de verhouding is: Den Haag-Soest. Als ik van De Meester (om de vloek van Holland) moet lezen dat hij een ‘groot auteur’ is, dan wil ik ook van Couperus op iedere regel lezen dat hij een ‘reus’ is, en Multatuli een ‘halfgod’. Waarom Couperus, en Van Schendel, inderdaad doodeenvoudig op een ander niveau staan als De Meester (deze man nu genomen als beste vertegenwoordiger - ù zegt het - van zijn soort) is natuurlijk te bewijzen, maar het kost moeite (schrijfmoeite) en tijd. Ik zou zeggen: leest u hierop het artikel van Ter Braak na, van onlangs, over De Boeken der Kleine Zielen.Ga naar voetnoot2. Iemand die tegen me zegt: ‘Waarom is Een Hollandsch Drama (door-en-door hollandsch toch, en een meesterwerk, ook als u het naast de beste buitenlanders legde en niet naast de door u zoo argeloos aanvaarde Henri Bordeaux) eigenlijk beter dan Zeven Vertellingen?’ is voor mij alweer precies iemand die vraagt: Waarom is Woutertje Pieterse eigenlijk beter dan Krates?
Wij ‘ontdekken’ Couperus en Van Schendel ook niet, zooals u zegt: wij toetsen hen aan onze tegenwoordige begrippen (alles wat je vóór je 30e leest moet worden hertoetst) en we bevinden ze beter dan ooit. Wat men van De Meester niet zeggen kan!
Tenslotte haalt u er allerlei persoonlijke charmes bij. Wat dat betreft, heb ik de overtuiging dat het een zeer oneerlijk literator was, collega Querido likkend om door hem terug te worden gelikt, vol ‘combines’, enz., - kortom, ook op dit gebied voor mij volkomen ‘van het verkeerde soort’. Maar daar doet het hier nu niet toe, en dit schrijf ik u alleen in antwoord op uw opmerkingen daarover. Mutatis mutandis zie ik dezen heer op dit gebied precies als even onbetrouwbaar, en ‘charmant’, als bij ons Nijhoff. Als u hierover details wilt, zou u er met Marsman over moeten praten.
Buning over Marie BashkirtseffGa naar voetnoot3. (ook zoo'n 3e rangs-hobby) is inderdaad potsierlijk; maar als Buning opinies ten beste geeft is hij dat altijd. Nothing to be alarmed about dus, wat dat betreft.
Uw slotzin is: ‘Couperus is ongetwijfeld één der grootste Ned. romanciers.... maar waarom te gaan overdrijven, hem de eenige en de grootste te noemen?’ - De ‘eenige’ zou onjuist zijn, bepaald onjuist! en helaas! Maar de grootste, dat is nu juist precies géén overdrijving; dat is nu juist precies de eenige, rustige, hoe langer hoe min-der betwistbare waarheid. Als romancier is Couperus een heel stuk grooter dan Van Schendel, de eenige die men als schrijver tegenover hem stellen kan, en die als stylist weer absoluut zijn meerdere is. (Multatuli staat als heele figuur boven Couperus en boven Van Schendel, is gewoon een ander formaat.)
Als u dit alles leest, zal u wschl. zeggen dat het erg fel en subjectief is. Geenszins, dit is zoo overwogen als een jarenlange overtuiging, na veel ‘dubben’ ook, het maar zijn kan. Ik geloof niet dat één der onzen: Marsman, Vestdijk, Ter Braak, Greshoff, het anders ziet dan ik; zij zouden ieder woord van mij onderschrijven. De Meester (ik neem hem nu weer alleen als vertegenwoordiger van zijn soort) te zien als een ‘groot schrijver’, is hollandsch bijgeloof.
Nu nog iets anders: bent u niet bang dat als u Van Duinkerken over Kuyle bv. citeert, u den indruk wekt dat citaat zóó voortreffelijk en onovertreffelijk te vinden, dat het nog beter uw opinie weergeeft dan het zelf zou kunnen? Dàt toch is de indruk van soortgelijke citaten in soortgelijke boeken. Uw ontwijkende tactiek speelt de ‘vijand’ dus gewoon in de kaart, vrees ik.
Nu houd ik ermee op. Mondeling eens beter.
Met vriendelijke groeten,
uw EduP.
P.S. - Ik vind het een zéér precair uitgangspunt om schrijvers als voorloopers of ontdekkers te eeren in Holland, van genres die in het buitenland ontstaan zijn. Meer dan ooit zou ik hier ‘europeesch peil’ willen. Maar de afschaffing van buitenl. litt. voor het eindexamen (ik wist dat niet) spreekt boekdeelen! Het is treurig, en misschien hopeloos.