E. du Perron
aan
J. Greshoff
Le Roselier-en-Plérin, 29 november 1935
Le Roselier, Vrijdag.
Beste Jan,
Dank voor je brieven. Ik hoop dat de hoofdpijn over is. Wij beginnen te verlangen naar weggaan, behalve als het heel mooi weer is.
Het portret van den goddelijken cretijn was zeer toepasselijk maar ieder ander was even goed geweest in dat vak.
Coenen is een ontzettende ouwehoer. Zielig misschien, maar als je voor dergelijke argumenten, komend van iemand die Menno antipathiek vindt en ook Henny niet wil, zwichten moet, dan is het gedonder nooit afgeloopen. Zoo'n Eva Raedt is veel erger dan Coenen zelf (als het nu niet gaat om bedenkingen van ‘helpen’ en zoo, maar van zuiverheid inzake literatuur); hoe kom je van zoo iemand weer af als je haar eenmaal als gelijkwaardige behandelt en gelijke rechten geeft. Ik zie het huishouden Coenen-Eva Raedt al, complot-teerend tegen jullie: met literaire belangen heeft het na 2 maanden dan al niets meer uitstaande!
Van die rubriek van mij zie ik nog niet zoo gauw iets worden. Coenen liet me nl. revisie zenden van dat stuk over Vestdijk en van dat commentaartje tegen Fernandez; op dit laatste stond alweer: ‘Jan. nr.’ Ik heb er nu op gezet dat het, als het eenigszins kon, in December moest, gegeven het actueele karakter ervan. Dit laatste begrijpt een kind, en is niet in mijn belang maar in dat van Gr. Ned. Wat mij betreft kan dat stuk ook geplaatst worden na de Abessijnsche oorlog. Maar Coenen heeft 50 jaar training van ‘maar opschuiven’ achter zich, dus zoolang hij zich met het opmaken v/h tijdschrift bemoeit zal hij wel kans zien om van mijn maandelijksche rubriek - gesteld dat daartoe in principe besloten wordt - een tweemaandelijksche te maken.
Dit zijn geen ‘zurigheden’ tegen jou, maar geeft alleen maar mijn verhouding aan tegenover het element Coenen. Als ik Eva Raedt was, dan zou ik wschl. het blad wèl maandelijks kunnen volleuteren.
Mijn bedoeling is nu om na die 2 stukken, die blzn. over Napoleon te publiceeren, + nog wat anders. Maar heusch, ik zie het er al niet meer van komen.
Ik zal van Ermengem zelf schrijven, al had ik oneindig liever gehad dat jij alles eerst met hem besproken had wat ik je schreef. Ik maak nu uit je brief nl. op dat je hem sprak vóór dien brief en niet erna. In een gesprek kan je zooiets behoorlijk behandelen, in een brief (aan iemand bovendien die je nooit gezien hebt) blijft het lapwerk. Maar soit, al zou ik er eig. net zoo lief even voor naar Brussel reizen.
Het boek van Pannekoek,Ga naar voetnoot5. waar je nu voor de 2e maal over schrijft, is hier nog altijd niet gekomen. Weet je zeker dat het uit Brussel verzonden werd? Heb je het zelf gedaan of door een ander laten doen? Ik krijg allerlei pakken en geregeld door, dus het verwondert me dat dit er niet is.
Prachtig voor Arthur. Er is dus in Holland nog iets te bereiken, al lezen natuurlijk 4500 op de 5000 menschen dat boek om ‘verkeerde redenen’. Ik schreef Arthur erover.
Ik hoop dat de hoofdpijn je heusch spoedig verlaat want het moet een ellende voor je zijn. En als het gezeur van Coenen ophoudt, ben je al een eind op de goede weg. Misschien is het wel wat wreed van je geweest om hem weer hoop te geven. Voilà; uit Parijs beter (waar we Maandag weer zijn). Dit gaat tusschen allerlei andere brieven en de ware lust tot schrijven ontbreekt.
Veel hartelijks van ons 2, ook voor Atie, een hand van
je E.